Henri t’Sas (1877-1966)Een Bredase getuige van de negentiende eeuwLezing voor de Bredase Stadssociëteit De Gouden Cirkel op 24 januari 2005 door Guido t’Sas. Deel 1, levensschets van Henri t’Sas. Het moet op een zondagmiddag in 1883 of ’84 zijn geweest, dat er in de binnenstad van Breda brand uitbrak. Brand was, meer dan ooit, een sensatie in die tijd. Het volk trok, de vrouwen gearmd, joelend naar de onheilsplek: ‘Naar de brand, naar de brand’, zong de massa. Manvolk en opgeschoten jeugd holden vooruit en daarbij was als eerste een menneke in zijn communiepakje, dat Henri heette, maar in de stad natuurlijk Harrie werd genoemd. Omdat hij klein en licht was, moest hij – je gelooft het niet, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit Henri’s legendarische fantasie was – hij moest van de brandweer in de dakgoot van een pand ernaast de slang op de vuurhaard richten. Heel Breda stond te kijken. Het jochie in z’n communiepakje daarboven was de held van de dag. Henri Sophie t’Sas, geboren op 9 augustus 1877 in Breda (en niet in ’t Ginneken, zoals vaak abusievelijk wordt gedacht) was het achttiende kind van de uit Brussel afkomstige Guillaume Antoine t’Sas en het vijfde kind van diens derde vrouw Marie Veldman, een Maastrichtse. Bent u er nog? Henri had bij zijn geboorte vier broers en zusters en acht halfzusters en halfbroers in leven. Vier waren overleden. Zijn oudste halfbroer was al 27. Enkele halfbroers en –zussen heeft hij dus niet gekend, maar met zijn eigen broers en zussen had hij een goede band. Op 28 oktober 1877 schrijft vader Guillaume Antoine zijn zoon Edouard, koffieplanter in Nederlandsch Oost-Indië: ‘Ik heb Joseph gevraagd, u in kennis te stellen van de vermeerdering onzer familie. Mama is op 9 aug. l.leden op gevaar af, bevallen van een jongen, genaamd Henri. Zooiets komt mij in onze positie niet ten stade, geen hulp of ondersteuning, van wien ook genoten hebbende, hebben wij het hard te verantwoorden. Mama is uiterst zwak. Guillaume had een textielfabriek aan de Haagdijk in Breda. Er werden tropenuitrustingen en uniformen gemaakt. In de tijd dat Henri geboren werd moet de zaak niet gefloreerd hebben. Drie jaar later zou Guillaume trouwens overlijden, Marie achterlatend met een slecht lopend bedrijf zonder opvolger en vijf kinderen, van wie de oudste – Jacqueline – veertien en de jongste, Henri dus, drie jaar. Niet 't maar t' Voordat Guillaume Antoine hier definitief uit beeld verdwijnt, lijkt het me aardig, nog een citaatje te plukken uit die brief aan Edouard in Indië: ‘Ik moet u bemerken Edouard, u naam te teekenen t’Sas, want Joseph heeft last met het Departement van Oorlog gehad en heb hem zijn geboorteakte moeten inzenden teneinde te constateeren dat hij t’Sas schrijft en niet ’t Sas, zoals in Zijn Stamboek abusievelijk was gezet. (Nog bij mijn huwelijk in 1957 verzocht Henri ten stadhuize Leeuwarden, onder enige hilariteit, alvorens mede te tekenen, de ambtenaar van de burgerlijke stand, die ‘komma’ van voor de t naar achteren te verplaatsen.) In een van de honderden brieven, die Henri later aan zijn toenmalige verloofde, Dineke Schunterman, schreef, staat het zinnetje: ‘Ik heb de echte armoede gekend.’ Dat is waarschijnlijk niet overdreven. Mama (zoals hij het uitsprak) heeft het niet gemakkelijk gehad, maar sloeg er zich met hulp van haar kinderen en stiefkinderen goed doorheen. Veel weten we er niet van, alleen dat de jonge Henri wasgoed moest bezorgen bij klanten, linnengoed dat zijn moeder gewassen, gestreken en gesteven had. Hij moest soms grote afstanden te voet afleggen en het gestreken wasgoed op uitgestrekte armen goed recht ophouden. In de vrieskou, wel te verstaan. Henri had groot respect voor zijn moeder. Hij heeft haar vaak om raad gevraagd. Hij meende ook zijn gevoel voor humor aan haar te danken te hebben. Hoewel, in zijn Sturm und Drang-periode, die samenviel met zijn linkse ideeën, liet hij zich wel eens laatdunkend uit over wat hij als ‘kleinburgerlijkheid’ van zijn familie zag. Marie Veldman (wat was Henri blij, toen een kleinkind Mariken werd genoemd!) haalde de 93 jaren en als zij in 1924 niet in een opengebroken riool was gevallen, was zij mogelijk honderd geworden, zei Henri. De familie woonde aan de Boschstraat en later boven de in 1891 gebouwde en in de jaren zestig van de vorige eeuwdoor zogeheten modernisering vernielde schouwburg Concordia aan het Van Coothplein. Naar later bleek: dáár waar Henri’s ambities lagen. Het theater! Harrieke ging naar de kakschool in het Begijnhof, bij Vrouw Metsie… ‘Adam en Eva, vrouw Metsie!’ Er was er ook een die zei: Adank en Eva. (Adank is een bekende Bredase naam.) Militair Over Henri’s vervolgstudies weten we dat hij – een traditie in zijn familie - officier wilde worden, dat hij daartoe aan de kaderschool in Kampen al als 15-jarige een opleiding volgde, maar dat een ernstige oogziekte aan die opleiding een einde maakte. Ter geruststelling: Hij gebruikte de laatste jaren van z’n leven niet eens ‘n leesbril. De jongeman, die nog steeds voor zijn moeder en zuster Christine had te zorgen, heeft daarna van alles aangepakt om voor inkomsten te zorgen. Hij begon als handelscorrespondent in Brussel en werd later reiziger in suikerwerken. Baantjes die hem absoluut niet lagen en werk dat hij met tegenzin deed. Wat hij wel graag deed was lezen. Hij was een uitgesproken autodidact. Thuis in de Nederlandse letteren. Luidkeels zijn bewondering voor Multatuli uitend in de halve eeuw dat niemand naar het werk van die schrijver taalde! Hij bestudeerde ook de Duitse en Franse literatuur. Hij kende de belangrijkste werken van Dante, Goethe, Shakespeare, Tolstoi. (Begreep hij een woord niet, dan zocht hij het op.) Vooral Tolstoi maakte in zijn jeugd veel indruk op Henri en voerde hem naar het Socialisme. Met de schrijver Pieter van der Meer de Walcheren heeft hij ooit achter de rode vlag gelopen. Aan het eind van zijn leven heette het: ‘Ik heb alle ismen verkend.’ Omstreeks 1903 leerde hij in een romantische setting het toen 13-jarige meisje Dina Schunterman kennen. Zij was geboren in Roelofarendsveen, maar groeide op als dochter van een rentenier aan de Brugstraat in Ginneken. Met Dineke is Henri acht jaar later – tegen de zin van haar vader, dus met de noodzakelijke toestemming van een kantonrechter – getrouwd. Dineke en haar moeder zaten in de zaal, toen Henri zijn eerste grote theaterrol speelde: Larsen in Het Kind van Herman Heijermans. De liefde voor het theater en voor het dichten en schrijven was geboren.
Intussen schopte onze aankomend kunstenaar het al tot erevoorzitter van Kunst na Arbeid (wat dat ook geweest mag zijn) in Breda en tot bestuurslid van de Nederlandsche Bond van Toneelvereenigingen te Amsterdam. Hoewel hij dit soort functies niet zocht, heeft hij ze aanvaard, waarschijnlijk omdat ze de verspreiding van zijn naam en werk ten goede zouden komen. Hij bood zijn eerste stukken ter lezing aan aan onder anderen Louis Bouwmeester, die hem vroeg voor hem een eenacter te schrijven. (Wat daar van terecht is gekomen, weten we niet.) Zijn eerste poging, een blijspel te schrijven was De Philantroop, uitgegeven bij Van Schijndel in Breda. Het werd in 1908 op veel plaatsen in Nederland opgevoerd. Heijermans Ook als acteur bleef Henri actief. Het stuk ‘In de Jonge Jan’, een zogeheten transformatiespel van Herman Heijermans, fascineerde hem. Hij speelde alle rollen op een na – die van onderzoeksrechter lag in handen Van Louis Le Grand, een vriend uit de kring van Vreughdendael en bekend fotograaf aan de Ginnekenstraat in Breda. Le Grand maakte schitterende foto’s van Henri in die Jonge-Jan-rollen. Ze werden geëtaleerd in de plaatsen waar hij optrad. Henri schrijft zijn Dineke – of zijn Brakske, de Bredase uitdrukking voor kwajongen - over een van de voorstellingen: ‘Het was één roep, Dina. De zaal vol en uitbundig applaus na iedere rol, ook midden in de rollen. (…) Onmiddellijk word ik voor twee nieuwe speelavonden gevraagd. En zoo juist ontving ik van Orpheus een aanvraag voor 1 en 5 September e.k.’
In hetzelfde jaar – we zijn dan in 1907 – verschijnt zijn eerste bundel novellen In en om Breda die een beschrijving bevat van de stad in zijn jeugd. Het eerste specimen waarop ik de titel van deze lezing heb gebaseerd: Een Bredase getuige van de negentiende eeuw. Het karakter van deze schetsen is puur Brabants en geeft het leven weer van gewone mensen. Later schreef hij nog eens in dezelfde trant: Schetsen uit het dagelijksch leven. Maar zijn eerste kleine roman, Op den Tweesprong, had het beste plaatsje in zijn hart. Om die te kunnen schrijven verbleef Henri een tijdje op de boerderij van Janeke Koijen in Molenschot, waar hij persoonlijk de sloot heeft staan uitvlaggen. Het dialect van die streek is er ook in vastgelegd. Trouwens, dezelfde grond diende hem als inspiratiebron voor zijn successtuk Zand of klei, dat nog steeds wordt gespeeld. Elke keer als ik op de A58 onder het viaduct De Hoge Aard doorrijd, doet dat toponiem mij aan Zand of klei denken. Militair 2 Dicht bij het volk, dat is altijd het kenmerk van Henri’s geschriften gebleven. Zijn blijspel Het Generaalsvrouwtje gaat over een volksvrouw, die met een generaal is getrouwd. Zijn inspiratie daarvoor deed hij op uit pakweg drie woorden, die hij zo’n vrouw, staande in haar deuropening, hoorde roepen. Het Generaalsvrouwtje zou niet de laatste ontboezeming zijn van Henri over het militaire leven in Breda – een cultureel gegeven dat, zoals men weet, nog steeds niet uit de stad is weg te denken. Henri t’Sas en het volk. Uit zijn correspondentie uit 1909 met Dineke Schunterman, blijken zijn verontwaardiging over de sitatie en zijn zorg voor armen en misdeelden in zijn omgeving. Hij stuurt haar literatuur over dit onderwerp, echter wel met de waarschuwing: laat de titel niet aan meneer Jansen (haar toenmalige werkgever) zien. ’t Is een sociaal-democratisch werk…’ En ’n paar dagen later schrijft hij Dineke, de rijkeluisdochter: ‘Het is hier in Breda erg woelig. Voor de fabriek van Klep zijn natuurlijk dagelijks opstootjes, die door de politie uit elkaar gejaagd worden. De liefdadigheidsvoorstelling zal wel niet door gaan.’ Henri was dus sociaal-democraat, werd als zodanig kandidaat gesteld voor de gemeenteraad van Breda. ‘Overal in de stad en op trams mijn naam’ schrijft hij. Maar door tegenwerking van zekere zijde (te raden valt: de katholieke partij) is hij niet gekozen. Een opluchting, want veel liever besteedde hij zijn tijd aan schrijven en theater. Hij ging – en dat was me wat in die tijd – naar Parijs, om, zoals hij zei, ‘stof op te doen’. Hij bezocht de Opera, de Moulin Rouge en liet zich een knipselsilhouet maken aan de voet van de Eiffeltoren, at soep op straat met de arbeiders van Les Halles. Bij een herhaald bezoek, diepte hij liederen op van Theodore Botrel en Xavier Privas, die hij vertaalde en in beide talen zong. Henri was zeer Frans georiënteerd. Dineke niet minder. Zij was bij Franstalige nonnen in Zaventhem op kostschool geweest en droomde in het Frans. Henri’s belangstelling voor de Franse geschiedenis blijkt uit de comedie ‘In ’t Ooievaarsnest’ over adellijke gekte vlak voor de revolutie, die hem van een recensent de titel ‘Nederlandse Molière’ opleverde. Toemaar. Dineke’s verslag van haar trouwdag in Amsterdam op 4 augustus 1911 is te mooi om hier weg te laten: ‘We trouwden ’s morgens om tien uur met tien paren tegelijk voor tien gulden, dat was ’t voordeligst. Getuigen waren een onderwijzer, een student medicijnen, een schilder en een zakenman. ’s Middags gingen we met z’n allen in een wherry op de Amstel varen naar ’t Kalfje, dat was onze huwelijksreis.’
Maar Henri kreeg veel werk als regisseur van het operettegezelschap Aurora in het trouwens over de hele linie zéér zanglustige Oosterhout en Dina mocht meedoen in die voorstellingen. Dat heeft daar wel tien jaar geduurd en over ‘stof opdoen’ gesproken, die Oosterhouters waren geboren practical jokers en de verhalen daarover galmen nog na in mijn oren. Schoonpa Schunterman heeft die Sas voor zijn dood toch nog op z’n minst ‘de gunst van zijn twijfel’ geschonken. Hij liet zelfs, toen Dina haar eerste kind verwachtte (Diny – zou nog gemeenteraadslid in Breda worden, maar wel voor de KVP!) in de tuin aan de Ginnekense Brugstraat een huisje voor hen bouwen: Par nous pour nous. In 1912 werd Henri redacteur van een nieuw cultureel weekblad: Onze Courant, opgericht door zes Bredanaars. Maar dat werd een financieel debacle omdat de opbrengst door teveel mensen gedeeld moest worden. Henri nam het blad alleen over, vond een drukker in Utrecht en werd hoofdredacteur-distribueur, d.w.z. Dineke plakte de postzegels. In het blad kon hij fijn kritiek leveren op zijn omgeving. Hij was links en spuide zijn mening over het overheidsbeleid. Zijn eigen schetsen waren ook nogal moraliserend. Lang heeft het blad niet bestaan. De Eerste Wereldoorlog kwam eraan. Er volgde nog een poging met een weekblad: De Bibliotheek, waarin onder allerlei pseudoniemen heel wat Sassen schreven. Totdat Gerard Hendriks, uitgever te Helmond, tegen Henri zei: ‘Hou toch op met dat geknutsel, kom met ons meedoen in De Nieuwe Eeuw. Nou, dat heeft Hendriks geweten. Het zou uitdraaien op meer dan duizend verhalen. Een vaste bron van inkomsten. Met name via het weekblad De Nieuwe Eeuw zou Henri bekendheid krijgen, vooral onder katholieke gezinnen in heel Nederland. Zijn pen was niet meer zo rood. Met het klimmen der jaren en het toenemen van het succes kwam hij er achter, dat hij daar niet zoveel verder mee kwam. Door die bekendheid Kwam ik in 1956 ‘als zoon van’ gemakkelijk binnen bij de Friese familie van een pas ontdekt meisje. Mensen als Pieter van der Meer en Max van Poll gaven aan De Nieuwe Eeuw een solide basis. Henri had aan hen ‘vrienden voor het leven’. De Eerste Wereldoorlog leverde hem een nieuw blijspel op: Vluchtelingen, uitgegeven door Heynis in Zaandijk. Daarna schreef hij, aangespoord door Heijnis, die er ook flink aan verdiende, en door zijn volgende uitgever, Vink in Alkmaar, het ene stuk na het andere. Wel was het inmiddels duidelijk, dat hij niet zou doorbreken bij de beroepstoneelgezelschappen. Daarvoor was hij wellicht te ‘zuidelijk’, terwijl het blijspel als genre in het dominante calvinistische Holland, nauwelijks voet aan de grond kreeg. ‘Goed voor dilettanten’, zoals amateurs toen werden genoemd. Terwijl Henri er als regisseur en scribent in het tijdschrift Ons Toneel alles aan heeft gedaan, het dilettantisme eruit te halen. Bijna tot zijn dood bleef hij regisseur van Comedia in Rijen – werd ten leste wekelijks met een taxi gehaald en gebracht. En de club won cultuurprijzen, tot Henri’s grote voldoening. Maar we lopen vooruit… Pa Schunterman overleed, gestimuleerd door de vaten wijn die hij jaarlijks vanuit Frankrijk had laten aanrukken en Henri betrok met zijn gezin het grote herenhuis Brugstraat 2. Par nous, pour nous werd gereduceerd tot een prieeltje. Omstreeks 1923, het jaar waarin het vierde kind – Catherine – werd geboren, begon het wonen en werken in Ginneken het kunstenaarspaar een beetje te vervelen. Als ze niet uitkeken, kwamen ze elkaar ook nog eens dagelijks tegen bij de beroemde hardstenen dorpspomp op de Markt, waarover Henri in een VVV-brochure had gerijmd: Ik staai hier nou al jaren waterloos, Verslagen deur ’n koperen kraantje ’n Slinger die nie gaat, ’n teut die nie meer gift, ‘k Mopper nie, maar ’t is me toch ’n baantje.
In 1931 keerde hij met zijn gezin terug naar het Schuntermanhuis in Ginneken, dat hij – nu in goeden doen verkerende – drastisch liet moderniseren en van cv voorzien. Voor Dina, die Brussel ongaarne verliet, ’n soort troostprijs. Maar de kinderen moesten naar de middelbare school. In 't Rooversnest Henri liet zich ook een riante werkkamer en een muziekkamer bouwen. Aan zijn schrijftafel ging hij dan ‘zijn brood zitten verdienen’, zoals hij het altijd zei. Of hij tokkelde op zijn luit. Hij had een goed gehoor, was zeer muzikaal, hoewel kon noten lezen noch schrijven. Maar hij kon de melodielijn wel volgen en had met de interpretatie van de muziek geen enkele moeite. Op de luit dokterde hij de zelfgevonden melodieën voor zijn openluchtspelen uit. Voor het op papier zetten van ’t een en ander vond hij altijd wel iemand die dat kon. Jac Maessen, Breda’s componist, schreef muziek bij zijn lied over de Bredase toren, Anton Maessen speelde het op het carillon: Hoort nu de bronzen monden zingen.
Van die werkkamer kan nog worden gezegd, dat ze een grote schouw had waarboven in policinelleletters de intrigerende tekst In ’t Rooversnest stond. Een satirisch grapje richting Stijn Streuvels, die immers in Het Lijsternest woonde? Nee, een verwijzing naar een amateuristische overval op het postkantoor in ’t Ginneken, waarbij de dief, via het Postlaantje nagezeten door de veldwachter én burgemeester Serraris, het in staat van verbouwing verkerende huis van de Brugstraat in vluchtte. Het schijnt dat de arrestatie daarna niet geheel vlekkeloos verliep, aangezien een van de twee, de burgemeester of de veldwachter – wie mag ik kwijt wezen – ruggelings in een kalkkuip schijnt te zijn gevallen. ‘Help de dokter verzuipt’ moest nog uitgevonden worden – door Toon Kortooms wel te verstaan. Het fenomeen openluchttheater bleef Henri enorm boeien. In de jaren 1940 tot 1960 schreef hij onder meer De Vuurwolf, het al genoemde Ooievaarsnest en een stuk over de Franse Revolutie, waarvan Dina denk ik terecht zei dat het ‘uitgaat als een nachtkaars’: De hoefsmid van Saint Saturnin. Beetje slecht gesternte, denk ik, want tegen de uitvoering in het stadspark Valkenberg, dat daarvoor moest worden afgesloten, werd in ingezonden stukken in De Stem fel geprotesteerd. Bijna even fel als tegen de verkeersweg die later precies over het geïmproviseerde openluchttheater werd getrokken. Den Deijl Opnieuw een stuk Bredase culturele geschiedenis: In de jaren dertig liet de Rotterdammer Jan van Deijl, een employé van de Holland-Amerikalijn, wiens vrouw om gezondsheidsredenen schone boslucht diende in te ademen, een groot huis bouwen aan de rand van het Mastbosch, achter de Galderse Heide. Dat kon toen nog zomaar. Dina kwam met het echtpaar Van Deijl in contact via haar bridgehobby. Ze zei tegen de vrouw van Van Deijl, die veel te jong was om al avant la lettre te vutten: ‘Als ik jou was, begon ik hier een theeschenkerij.’ Zo gezegd, zo gedaan. Huis Den Deijl, later beroemd om de zelfgebakken appeltaart, was geboren.
En kort daarna ontstond dus Henri’s spektakelstuk De Vuurwolf, voor mij niet meer en niet minder dan het bewijs voor zijn kunstenaarschap. Al is het alleen maar om de prachtige taal. De serie uitvoeringen onder zijn regie, met de onderwijzer Piet Dirken in de titelrol, was zo’n groot succes, dat Van Deijl zei: ‘Dat mag je hier elke zomer herhalen.’ Voorlopig bleef het bij één reprise in Concordia, waarbij als ik het wel heb een echt paard ten tonele verscheen. In de oorlog was het weer Den Deijl. Maar Henri zag zich genoodzaakt, de eveneens dragende rol van de jood Nathan als zodanig ‘onherkenbaar’ maken. Het personage heette in die bewerking Clovis. Zelfcensuur met in artistieke zin fatale gevolgen. Helaas kan ik die bewerkte tekst niet meer vinden. Na de oorlog keerde De Vuurwolf bij Den Deijl in volle glorie terug, onder regie van Harrie Kessels. Toen Jan van Deijl sr. overleed, werd de kunst bij Het Huis overvleugeld door de commercie. Het theatertje is nu een gemiddeld terras, waar ’s zondagsmiddags een pilsje wordt gedronken. Harde oorlogsjaren De Tweede Wereldoorlog is het gezin t’Sas niet in de kouwe kleren gaan zitten. Om te beginnen was er de vlucht op 12 mei 1940, die voor de familie zes weken duurde met als verste punt de haven van Oostende. Hieraan hield Henri wel een aardige reportage in boekvorm over. Dina vond de vlucht achteraf ‘zoiets als de leukste vakantie allertijden – we hebben maar één dooie gezien en dat was een paard’. Het huis aan de Brugstraat stond er nog. Tot aller opluchting, maar het was wel zwaar beschadigd en het zou niet de laatste keer zijn dat het door oorlogsgeweld werd getroffen. Je kunt rustig zeggen, dat het er nooit meer bovenop is gekomen. Aanvankelijk trapte Henri in de val van het door de Duitsers verplichte lidmaatschap van de Cultuurkamer, maar toen de ware aard daarvan doordrong, simuleerde hij liever niks uit te voeren. Dina schermde hem af voor de Duitsers die wel degelijk probeerden, hem voor de troepen te laten optreden. Ze zei: ‘Mijn man is ziek.’ Natuurlijk schreef hij door en natuurlijk had hij in achterafzaaltjes zijn optredens. Het werden vaak bruiloften en partijen en het kon ook gebeuren dat Henri en Dina aanzaten bij een priesterfeest van een boerenzoon en het tafelzilver gebruikten, dat zij daar in ruil voor eten hadden ingeleverd. Terwijl bij de plaatselijke slager een geërfd schilderij uit de Haagse School in biefstukken werd omgezet. Intussen zat Henri’s oudste zoon en naamgenoot – in 1942 op slinkse wijze ‘opgeroepen’ – in krijgsgevangenschap in Stanislau. Hij is gelukkig teruggekomen. Toen de oorlog was afgelopen, was Henri 68. Op zijn zeventigste werd hij door Breda in de bloemen gezet na een Vuurwolf-voorstelling. Er volgde een moeilijke periode: Henri stortte geestelijk in, na een regiemiddag van alweer De Vuurwolf in Goirle. Dat heeft een jaar geduurd. Ondergetekende, tikte intussen, op verzoek van zijn moeder af en toe een verhaal van hem uit De Nieuwe Eeuw over, om vaste afnemers te bedienen. Bandrecorder In 1953, tijdens de feesten rond 800 jaar Breda, viel Henri opnieuw – zij het enigszins verlaat - een grootse huldiging ten deel ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag. Niet lang daarna verkocht hij het huis aan de Brugstraat (inmiddels Duivelsbruglaan 8) voor heilloos gebleken plannen aan de gemeente Breda en betrok een aardige nieuwbouwwoning in een blokje van drie aan de Ulvenhoutselaan. Daar heeft hij nog tot zijn dood in 1966 zitten tikken op de Erica kofferschrijfmachine, die gratis door de vakman Goverde werd onderhouden, op belofte dat hij hem later zou krijgen. En….droeg hij nog eens de hele ‘Jonge Jan’ voor voor het plastic microfoontje van de bandrecorder, die zoon Bernard voor hem had geregeld. Hebben we fijn de band nog! Met dank aan mijn broer Bernard voor de geordende gegevens en de genoteerde herinneringen. 2. De Bredase verhalen van Henri t'Sas, met specimen 3. De theaterkunst van Henri t'Sas, met fragment uit zijn toneelstuk De Vuurwolf Het blijspel Vluchtelingen is als historisch document compleet online gezet door de tweetalige website De erfenis van de Groote Oorlog - Terug naar de passage over de blijspelen. Brusselse Brieven. In 1925 nam het toenmalige Utrechtse dagblad Het Centrum, overeenkomstig de toenmalige zeden en gewoonten bij kleine kranten, doodleuk zo'n brief uit De Nieuwe Eeuw over. Facsimile uit het onlinearchief van de Koninklijke Bibliotheek. Beroepsofficier Henri t'Sas jr. (Han, 1917-2001) drukte in de krijgsgevangenkampen in Duitsland en Polen als toneelspeler en voordrachtkunstenaar een tijdje de voetsporen van zijn vader. Theaterinstituut Nederland besteedt aandacht aan deze activiteiten in een tentoonstelling over theater in oorlogstijd. |