Italië in september |
Tekst en foto's Sante Brun
19|09|05 Maar als je de Sint Petronius binnengaat, betreedt je een van de soberste kerken van Italië. Zij is vooral streng gothisch van structuur, al zie je dat aan de buitenkant niet, een buitenkant die al vijhonderd jaar half af is: het roze en beige marmer voor de bovenste helft van de gevel werd nooit aangeschaft. Maar binnen is het, ja, inderdaad, een van de meest 'protestantse' kerken die ik ooit in Italië heb gezien. Enorm groot, inderdaad, kaal en sober.
|
De Petronius |
De stad Bologna zelf ook, al zou een wasbeurt van al die bakstenen pracht in het oude centrum misschien een heel frivole sfeer te voorschijn kunnen roepen, want de baksteen die veel in Emilia Romagna wordt gebouwd, is lichtbruin en soms zelfs roze, en hier en daar in de stad zijn enkele gevels gereinigd. De krant beklaagt de stad, die gebukt gaat onder smog, lawaai en zwerfvuil – voor ons zijn dat misschien de tekenen dat we ons in een echte metropool bevinden, voor deze stad is het ronduit jammer. Maar de echte Bolognees laat zich niet gauw stoppen. Het historische centrum is min of meer autovrij, officieel, maar weinigen trekken zich daar iets van aan. Nu worden er honderden camera's opgehangen, niet om zakkenrollers en straatrovers tegen te houden, maar om de automobilisten te betrappen die het toegangsverbod negeren. |
Uitsluitend AA1-kwaliteit |
Hier doen ze niet mee aan de BSE-flauwekul en hier kun je dus gewoon een bistecca fiorentina kopen, met bot en al. Vers eekhoorntjesbrood, waar vind je dat nog, al kost het dan dertien euro per half pond? Enorme winkels vol vers gemaakte pasta, met name tortellini die juist in de krant van vandaag benoemd worden tot de 'koning van Bologna', te nuttigen met sterke gevogeltebouillon. Room mag nog net, maar bolognesesaus staat op de index, zegt het artikel van twee pagina's lang. Na een bezoek aan het anatomisch museum – bij voorkeur te genieten met kleine hapjes – lopen we via de universiteitswijk naar het oude centrum. Tienduizenden briefjes hangen overal opgeplakt, tot op verkeersborden en glasbakken: Overnachtingen aangeboden voor studenten. Studentes, want iedereen wil meisjes en vrijwel niemand jongens. Dat is ook Bologna, de oudste universiteit van de wereld, maar het kamerprobleem nog niet opgelost. Studenten eten de tortellini met room, zegt de krant bezorgd. Het gaat bergafwaarts. |
Studenten en papiertjes in oudste universiteitsstad |
19|09|05 In de gang is het museum. Er is vrijwel niets normaals aan. Het wassen beeld van de man die als gevolg van acromegalie een hoofd had als een twintigliterse emmer is nog het normaalste. Tientallen misgeboorten, soms getekend, vaak van was nagemaakt maar ook de originele geraamtes, variërend van eenvoudige met het hoofd aan elkaar gegroeide siamese tweelingen tot onontwarbare kluwens botjes, waar je goed moet tellen om te zien of het hier om twee dan wel drie door elkaar heen gegroeide kinderen ging. |
|
Hersenloos geboren kinderen, zeker, maar dat kan nog: er zijn er ook die niet alleen hersenloos maar oog-, oor- en neusloos ter wereld kwamen, dat moet even schrikken zijn geweest. Meestal mag ik graag naar dit soort verzamelingen kijken. Maar deze is uiteindelijk allemaal te echt, de builen, de uitstulpingen, de kroppen en bulten, de horrelvoeten en hamertenen, je krijgt er ineens genoeg van. Ik denk niet dat deze verzameling curiosa nog gebruikt wordt bij de studie, de groep assistenten in witte jas onder leiding van een prof die voorbij komt, keurt de keurige kasten en vitrines dan ook geen blik waardig. Als we ruim de helft hebben bezichtigd kijken we met andere ogen naar de jeugdige studenten die, op de eerste of tweede dag van hun verblijf hier, achteloos doen of ze er al jaren zijn. Misschien is het toch een beter idee ook eens wat fresco's te gaan bezichtigen die in deze stad of anders in Parma of Cremona in elke gewenste maat en vorm te bekijken zijn. Hier in Bologna is een vermaarde pinacotheek. Met hopelijk weinig Jeroen Bosch.
|
Je weet dat het plat land is. Je weet dat je er daarom weinig toeristen tegen zult komen. Je vermoedt dat er veel moois te zien is, maar van bescheiden schoonheid. Je ziet de beelden voor je van de boerderij waar zich het grootste deel van Bertolucci's Novecento afspeelt. Eenzame boerderijen, die eigenlijk halve kastelen zijn, of halve dorpen, of beide. Baksteen, lichtbruine baksteen, want rotsen zijn wijd en zijd onbekend. Dit is de kern van Italië, een ernstig, vlijtig, ingetogen boerenland op vruchtbare maar zware grond. De plaatsen hebben namen als 'Dankjewel' of 'Begraafplaats', 'Medicijn' of 'Steunpilaar'. |
De route: van Parma via Mantova en Ferrara naar Bologna. De Pianura Padana, de vlakte van de Po. Die rivier is een brede stroom met daarlangs hoge dijken en plukken populieren. De wegen stijgen flink om er overheen te kunnen, de enige hoogteverschillen in dit in zekere zin Hollandse landschap. Vruchtbaar land, zeker. Suikerfabrieken, tomatensapfabrieken, productie van meloenen, perziken, wijn; van kaas en ham en culatello en andere vleeswaren.
De Novecento-boerderijen zijn voor het grootste deel onbewoond en half vervallen. Soms is de weg er dwars doorheen gelegd. Soms is er een boerderij bij die een enorm kasteel is, en trots Palazzo Ducale heet, maar half staat te vervallen. Een enkeling heeft het geluk dat er een instantie in huist, een museum of iets dergelijks en dan wordt het gebouw min of meer gerestaureerd. Ik aarzel of ik het verval misschien niet authentieker vind. Want er is ook te veel. Stel je eens voor dat al dat spul onderhouden zou moeten worden, gerestaureerd. Maar wat wel had kunnen gebeuren: dat al dat industrieel geweld op enkele terreinen zou zijn geconcentreerd, dat de wegen wat bedachtzamer zouden zijn aangelegd. Hier moet je denken aan grondspeculatie, aan planologische concepten die mooi zijn maar voor een goede vriend en veel geld even buiten werking worden gesteld. Pas later, na het Palazzo Ducale van Revere, wordt het wat rustiger. Geen industrie meer, de boerderijen kleiner, het land verwaarloosd. Misschien zou het er zonder al die vriendendiensten hier helemaal zo uitgezien zou hebben. Tot we het vertrouwd Italië weer tegenkomen: een spaghetti van auto- en andere wegen, leegstaande fabrieken, werkende fabrieken die enorme rookwolken uitbraken, bergen vuilnis, afbraak. Het Berlusconi-Balkenende-kapitalisme in het wild. |
In de provincie Parma, 'waar ze het eten hebben uitgevonden' moet Sante zich,
in zo'n weide-supermarkt, zich tot het uiterste beheersen. Ter afwisseling geplaatst op Santes vaste columnplek.
In Italië zijn de mannen net zo saai als in Nederland, al zie je weinig staartjes, nauwelijks tattoos of korte broeken en ze blijven gewoon in colbert of hoogstens polo lopen, ook als de mussen vrijwel gebraden van het dak vallen, wat in Italië meteen tot feest leidt: hier vinden ze mussen lekker. Uitzondering (op het kledinggedrag, niet op de mussenlust) zijn de kennelijke homo's, die ontzettend leuke truitjes aan hebben en zachtjes kibbelen, aan tafel. Dat geldt trouwens hier, in Parma, een beetje sterker dan verderop in Italië, of in de grotere steden. Parma, zo kan samengevat worden, is een middelgrote provinciestad waar het grootste deel van de bevolking zich bekend heeft tot de ingehouden chic van mensen die met geld kunnen omgaan en de aanwezigheid van winkels in hun stad naar waarde weten te schatten waar je gewoon een Dries van Noten of een Miyaki kunt kopen. Zoals op zo veel plaatsen in de westerse wereld wordt ook hier het stadsbeeld niet zozeer bepaald door de mannen als wel door de vrouwen. |
|
Waar het in Nederland bij de schone kunne nog altijd gaat om vreemde hakloze laarsjes, hoogwaterbroeken en zelf geknutsoleerde bloezen en truien met daarop aan de achterkant, als een soort zelfstandig geworden kankergezwel, een rugzakje waar niets in kan, zelfs het achterlijke capuchonnetje wordt nog massaal gedragen, evenals drie doorzichtige jurken met gaten over elkaar – daar kiezen de Italiaanse vrouwen voor het etaleren van de mooie spullen die ze in huis hebben. Om te beginnen het zeebruin van benen en armen. Daarnaast de adembenemende rankheid van heur gestalte. Vervolgens hun rokjes ter grootte van een breed uitgevallen riem of een witte zigeunerstrokenrok. Een blouse (geen bloes dus) met door mijn keel gierende juistheid van uitsnede tot op het randje. Ik weet het, de molligheid als gevolg van te veel vreten en zuipen grijpt ook hier om zich heen, ook hier zie je veel vrouwen die nog altijd de maat kleren dragen die hoorde bij hun vorige gewicht, ik heb zelfs een paar monsterlijke kamerolifanten gezien.
|
En ik weet het, nogal wat Italiaanse vrouwen zijn maar één stapje verwijderd van een spectaculaire hoerigheid, ze hoeven niet dát aan hun haar of hun zonnebril te veranderen of je gaat gissen naar het tarief. Maar gezeten achter een glas campari in de schaduw van een trottoirterras, onderga ik een zuiver esthetisch genoegen dat in Nederland maar zelden mijn deel is. Het is dat ze te veel en te massaal vrijwel zonder uitzondering lopen te telefoneren, anders zou ik alsnog overwegen hier te gaan wonen. |
Dat weten ze in Italië natuurlijk niet, wat wij Nederlanders verstaan onder 'strand'. In het algemeen is in Nederland het strand een plek waar het waait, waar zand stuift en waar je de zee hoort daveren. Het strand is op warme dagen een ongeorganiseerde mierenhoop vol zelf meegebracht strandgerei, met rondspringende en hard blaffende honden, rondspringende en hard schreeuwende kinderen, rondspringende, hard schreeuwende en voluit voetballende jongens en mannen, en roerloos liggende vrouwen met blote borsten. In Italië, en dan bedoel ik bijvoorbeeld de Adriatische kust tussen Ravenna en Rimini, is het strand een doodgeorganiseerd en doodgeëxploiteerd economisch goed. Tientallen, honderden kilometers ver is het strand zorgvuldig verdeeld in rechthoekige stukken zand die eigendom zijn van of gepacht door exploitanten van combinaties van parasols en zonnestoelen, in de wandeling 'ombrellone' genoemd. |
Je kunt zo'n ombrellone huren per dag, per week, per maand, per seizoen, maar je moet bij zonsondergang wegwezen, want dan wordt de boel rechtgezet en aangeharkt, voor morgen. Voetballen, rennen, zelfs schreeuwen is verboden al houdt niemand zich er aan. Wat vooral verboden is: tussen de ombrellones doorlopen als je er geen gehuurd hebt, en eigen strandgerei meebrengen en neerzetten op de smalle reep strand die is vrijgehouden tussen de keurige formaties ombrellones en de vloedlijn. Soms is er zelfs een touw gespannen; er staat uitdrukkelijk een bord bij met de mededeling in vijf talen dat je hier alleen mag lopen, en verder niks. Formeel is zelfs stilstaan verboden en menigeen fronst de wenkbrauwen als je gewoon op het kale zand van het smalle pad gaat liggen. In Nederland heeft lopen langs de vloedlijn zin. De zee is meestal spectaculair, er spoelt van alles aan, je hebt schitterende vergezichten, op minder warme dagen over het hele lege strand en de duinen, je voelt je klein als mens tegenover dit laatste restje wilde natuur met zijn troepen zeevogels en zijn stuivend zand. In Italië moet je de wilde natuur ergens anders zoeken. Er is ook een overeenkomst tussen Nederland en Italië: de zee is er zo smerig, een normaal mens steekt er nog geen teen in. |
De laatste dagen ben ik er echt een paar keer van wakker geschrokken. De A4 in Italië. O jee, je begint toch niet over de wegen, hoop ik? Nou ja, als ik ergens van wakker geschrokken ben, dan is dat een onderwerp voor een stukje, dus. De A4. Vrijwel kaarsrecht van Venetië naar Milaan, meestal zesbaans, in de buurt van de grote steden vaak tienbaans. En hélemaal vol, met personenauto's die consequent kop-staart rijden, en duizenden, tienduizenden vrachtwagens. Wat brengen die toch allemaal waarheen? Als je de toestand van de economie moet beoordelen aan de hand van deze autoweg, dan moet het booming business zijn in Italië. Alleen de spreiding van productie en verbruik, dat kon dus beter. Ik heb er geen foto's van kunnen maken, dat zou te gevaarlijk zijn, want er is geen meter vrije weg en als je niet sneller rijdt dan 100, dan zit je de mensen in de weg en dat peperen ze je in. (De camper haalt dat maar net.) De beelden die ik zie als ik wakker schrik: de tegenovergelegen baan die een beetje een helling af komt, een enorme massa, een wilde bergstroom zich voorthaastende meest witte vrachtwagens met opleggers, een wriemelende menigte, een lawine, ik kan het nauwelijks beschrijven. De hele zaak wordt enorm gecompliceerd door de buitenlandse vrachtwagenchauffeurs die er nogal moeizame gewoontes op nahouden. Een Pool probeert bij die snelheid, terwijl aan beide zijden van alles voorbij scheurt, hoe dicht hij bij mijn achterbumper kan komen; dat is nog maar een voorbeeld. De Litouwers, Letten, Albanezen, Macedoniërs en Witrussen maken deze weg definitief tot een nachtmerrie, als dat de Italiaanse weggebruikers nog niet gelukt was. Blijf er dan weg. Ja hoor. In het gebied dat ruwweg wordt begrensd door Udine, Triëst, Padua aan de ene kant en Milaan en Genua aan de andere kun je nergens soelaas vinden. Er zijn buiten de tolwegen best wel doorgaande wegen, soms zelfs vierbaans, maar langs alle, en ik bedoel álle regionale, lokale, provinciale en wat voor wegen er nog meer zijn, heeft zich een industrieel complex gevestigd, ik overdrijf niet als ik zeg dat Noord-Italië veruit het grootste ononderbroken industriegebied van Europa is. Met hier en daar een paleis van Palladio of een middeleeuws kasteel met bijbehorend oud stadje, dat wel. En dat levert een massa verkeer op, goederen die aan- en afgevoerd moeten worden, personeel dat de tocht naar en van het werk viermaal maakt, want de lunch is hier de hoofdmaaltijd en die geniet je thuis. Een tocht buiten de autowegen in Noord-Italië komt neer op kruipen van stoplicht naar stoplicht, urenlang, dagenlang, je schiet niet op, dertig kilometer gemiddeld is onhaalbaar. Hoe kan deze economie boomen? Ik heb geen idee. het Italiaanse parlement mompelt intussen over de zoveelste hervorming van het kiesstelsel, zodat deze of gene partij nog meer en dus de anderen nog minder stemmen kan binnenhalen. De directeur van de centrale bank blijft gewoon zitten ondanks dat hij onzin uitkraamt. De premier ook, en ondanks hetzelfde. Dat zijn de dingen die de voorpagina's vullen. Het verkeer niet. Ik ben de enige die wakker schrikt van de beelden van de A4. |
Een mooie lome wandeling voor de avondmaaltijd en voor het aperitief: de Via San Miniato al Monte in Firenze. Gewoon, de camping uit, oversteken (als dat lukt) en dan steil omhoog. Ineens de stilte van een Toscaans dorp. Boven naar rechts, cipressen, natuurlijk, een parkje waarin demente bejaarden in alle stadia. Een eindje verder ineens dat wonderlijke juweel, de gevel van San Miniato al Monte, bijna duizend jaar geleden gedacht in elegant groen en wit marmer, streng symmetrisch. En een en al Japanners. In het winkeltje opzij van de kerk, met voornamelijk stichtelijke lectuur maar ook enkele producten van het naburige Benedictijnenklooster, koop ik een potje kersenjam: goed tegen de jicht, zeggen ze. De aanschaf is trouwens een smoesje, want eigenlijk wil ik aan de winkelbediende, zo te zien een Benedictijn in burger, vragen hoe toch ook weer die film heette die hier is opgenomen: over de romance tussen de Amerikaanse die de fresco’s in de kerk restaureert en een toerist. Maar al zou hij het weten, de Benedictijn schudt vastberaden nee: indertijd al was hij ertegen, zoiets frivools als een film in deze eerbiedwaardige kerk. Al wist hij het, hij zou het nooit zeggen. |
|
Die kerk is prachtig in zijn waardige eenvoud. Groot, vergeleken bij de gevel, de fresco’s staan als toevallig hier en daar tegen de wanden, als verdwaald; door de poort schijnt een gouden avondlicht waarin de toren van de Dom van Firenze, in dezelfde stijl als de gevel van San Miniato, staat te blikkeren in de zon. De feestvreugde wordt nog aanzienlijk vergroot doordat de Benedictijnen bezig zijn met het avondgebed, geheel gezongen in het Gregoriaans. Je zou bijna overwegen weer katholiek te worden. Buiten help ik twee Japanners met een foto van hen tweeën, ik kijk rond op het kerkhofje met dat surrealistische grafmonument van een man met een gleufhoed en een militair met een sjako; en daal dan de enorme trap af in de richting van de stad. Boven genoot ik van de weldadige, ik mag wel zeggen middeleeuwse stilte, beneden, op de Viale Michelangelo, raast de avondspits op zijn Italiaans: veel te hard en met negeren van vrijwel alle verkeersregels. |
|
Ik kijk nog om naar San Miniato; die kijkt onverstoorbaar over alles heen: ook dit gaat wel weer over. En die film? Dat moet een vergissing zijn geweest. Zelfs op het internet is alle herinnering eraan gewist. |
Firenze – je blijft altijd hopen dat na Venetië de meest met je herinneringen 'belaste' stad, de stad die misschien nog het best het begrip 'stad' voor je invult, nog ooit gezien kan worden als een stad waarin de inwoners zelf de voorbijgangers vormen. Maar dat zal er voorlopig niet in zitten. Misschien in de eerste week van januari, wanneer het er gemeen kan vriezen en misten en de Arno bergen water afvoert, maar niet op 13 september. Op 13 september kwam ik, voor het eerst sinds zes jaar weer eens in de hoofdstad van Toscane, een groep Chinese toeristen tegen. Maar die vielen (nog) in het niet bij Japanners, Fransen, Duitsers en Amerikanen. In troepen voorgegaan door een gids die de overbekende verhalen over de Duomo en het Battisterio en het Palazzo Vecchio ten beste geeft, tegenwoordig met een aanstellerig aan het oor bevestigd microfoontje voor het gezicht. Vroeger waren de Duitsers onuitstaanbaar bazig aanwezig; nu zijn het de Amerikanen, die stuk voor stuk de plaats van twee personen innemen, met witte benen gehuld in korte broek, T-shirt, hoedje en zonnebril en enorme witte gympen; die de koffie uitsluitend verkeerd willen, en in een glas, en aan de counter van de koffiezaak eindeloos blijven delibereren over wat er in het boek staat, in plaats van opzij te gaan voor mensen die hun koffie gewoon zwart en sterk willen en snel opdrinken. |
|
In deze stad horen Italianen, de dames in een licht zomers jurkje met smaakvolle schoenen met hakken en een tasje; de heren in licht kostuum met das en brogues, desnoods een lichte hoed, bij voorkeur een dure panama. Maar nee, de Duomo en de koepel van Brunelleschi kijken nors neer op de eindeloze troepen bloot wit McDonaldsvlees dat niet begrijpend omhoog staart. Het valt nog mee dat die brutale apen niet tegen de gids schreeuwen: waarom staat die koepel uitgerekend als wij komen in de steigers? Gelukkig zijn er nog plekjes waar je even met Firenze alleen kunt zijn, zoals in het kerkje Santa Margherita de Cerchi waar Dante in 1285 trouwde met Gemma Donati en waar sinds 1291 Beatrice begraven ligt, die Dante inspireerde tot de Divina Commedia. Op dat moment was het kerkje al honderdvijftig jaar oud en er is sindsdien kennelijk weinig veranderd. Een groepje toeristen verdwaalt er even in, ziet niets spectaculairs en vertrekt weer schouderophalend. In Trattoria Anita in de Via del Parlascio, waar je goedkoop en smakelijk authentiek Toscaans kunt eten, zitten naast ons twee Japanse homo's elkaar verliefd in de ogen te kijken. Wat zou Dante daarvan hebben gevonden? Niks, waarschijnlijk. Al of niet goddelijke komedie, misschien? |
In het boek 'Anatomy of Fascism' van Robert O. Paxton waar ik me de laatste dagen mee 'vermaakt' heb, wordt Pim Fortuyn 'Pym Fortuyn' genoemd. Hij wordt genoemd omdat velen zich wellicht hebben afgevraagd of Fortuyn een fascist was; Paxton denkt van niet, eerder was hij een libertijn, schrijft hij, waar ik dan aan toe zou willen voegen: op zijn minst. Paxton hanteert een uitgebreide set criteria die iemand tot een fascist maken, en daar kom ik misschien nog wel eens op terug. Hij zegt ook: een fascist is iemand die hoe dan ook aan de macht wil komen; het is niet nodig dat hij zichzelf een fascist vindt, en vreemdelingenhaat en autoritair regeren maken een dictator nog geen fascist. De omstandigheden moeten er ook naar zijn en die waren er in 2002 in Nederland niet. Zegt Paxton. Dus is het niet nodig dat we ons bovenmatig beschroomd voelen om, als we toch in de buurt zijn, het graf van de grote kale man eens te bezoeken, op het dorpskerkhofje van San Giorgio della Richinvelda, dat eigenlijk ligt in het gehucht waar Pims ('Pyms') Italiaanse huis staat, Provesano. |
|
Voor het huis staat een zwarte Audi 8 met Nederlands kenteken, en verder is er niets te zien. Terwijl ik nog een rondje draai om het pleintje komen een man en een vrouw uit het huis, stappen in de auto en rijden weg. De vrouw zwaait naar me, met een 'ons kent ons'blik in de ogen die ik liever niet had gezien. Op het kerkhofje wordt al lang niet meer over smaak getwist, die discussie was al over voordat Pim kwam. Hij ligt er inderdaad als een libertijn tussen, met dat enorme koekoeksei van een wanstaltig vormgegeven marmeren graf. Het is de vraag of Pim het zo wel gewild zou hebben, hij had toch een zekere smaak, heb ik begrepen. Maar zijn volgelingen niet. Zijn die er dan nog? Jazeker. Op 11 september, vier dagen vóór ons, zijn er nog geweest, er ligt een briefje in een meisjeshandschrift dat Pim vertelt dat hij 'nog steeds onze minister-president' is, met die datum. |
|
Het graf, bedoeld als een sober monument, is overdekt met prullaria uit het zinloosgeweldsspectrum. Een zoetig Mariabeeld, omhangen met rozenkransen; een stenen hondje dat lijkt op de hondjes van Fortuyn. Beeldjes van engeltjes, veel engeltjes, boeketten plastic bloemen. Nog net geen wenend zigeunerjongetje, al zou Pim dat misschien nou net wel leuk gevonden zou hebben. Briefjes met onbeholpen teksten. Potten met rozenboompjes waarin het wilde schot het inmiddels beter doet dan het boompje zelf. Zoek zelf de symboliek en maak er een tekening bij. Hier zie je wat Robert Paxton bedoelt: Pim was misschien een libertijn en een man met smaak, maar zijn volgelingen zijn dat niet. Als Pim aan de macht was gekomen, had hij zijn volgelingen hun zin moeten geven, vroeg of laat. Ik weet eerlijk gezegd, na het lezen van dat boek, niet of ik daar getuige van had willen zijn.
|
Mijn aangetrouwde neef, die over de tachtig moet zijn, is een beetje dik geworden; hij hangt, als ik tweemaal (heen en terug) voorbij rijd op de Via Castellani in Fanna, de geboorteplaats van mijn vader, tegen een hek in de tuin en kijkt op. Maar ik heb niets met die man; vijftig jaar geleden maakte hij lekkere hapjes voor me, maar dat zou hij nu zeker niet meer doen, en er is intussen zo veel gebeurd, laat maar zitten. Ik heb bovendien een afspraak: met de webcam op de Piazza Italia in het volgende dorp, Maniago. Zo'n keurig dorp in Noord-Italië, het minste dat je kunt zeggen is dat het welvarend is. Op dat plein zit de firma Magris, in witgoed en cd's en alles dat daar tussen zit en Magris heeft een webcam, te bezichtigen op www.magris.it die live beelden met geluid naar het internet stuurt. Ik heb er zo vaak naar gekeken dat ik de camper feilloos in het juiste parkeerplaatsje aan de overkant draai. Onze jongste zoon belt al: hij laat ons het zware geluid terughoren van de klok van de Duomo, dat inderdaad op dit moment klinkt. Speelgoed, natuurlijk, maar ook fascinerend. |
|
Vrienden van ons zitten al een uurtje te kijken naar het plein, ze hebben al een vrouw zien staan die kennelijk een afspraak had, ze keek vaak op haar horloge. Terwijl we oversteken naar de camera om ons van dichtbij te laten zien, komen een man een vrouw van links, die opgewonden beginnen te kraaien: hee, jullie ook al? Het zijn Belgen die ook al lang geleden de webcam hebben ontdekt, zij checken zelfs elke morgen het weer in Maniago. Het regent, zegt hij dan tegen haar en zij vindt dat mooi. Hij heeft hier ook roots: hij heet d'Andrea en hij deed tot zijn pensionering in marmer en keukens. Het komt mij bekend voor. We moeten wat boodschappen doen en nemen dus afscheid van het tweetal. Venier, de boekhandel, voor boeken in het Friulaans, waar twee zeer oude mensen de scepter zwaaien. Als ze die kunnen vinden, tenminste; de boeken die ik zocht in ieder geval niet. In de bar ernaast vraag ik of je nog lekker kunt eten bij Montenegro aan de overkant. 'Al jaren niet meer,' zegt de vrouw achter de bar verbaasd. Om te eten moeten we naar Maniago Libero. |
|
Gelukkig heeft de slager nog zelf gemaakte salami, nog niet helemaal gerijpt (lekker dus) en tegen schappelijk tarief. We schaffen voor de grap ook nog een biefstukmesje aan (Maniago heeft een uitgebreide messen-industrie) en besluiten naar de camperparkeerplaats te gaan en zelf voor ons eten te zorgen. Die plek is ontzettend ongezellig, we kijken elkaar aan. De dichtstbijzijnde camping is vijftig kilometer weg in het razende avondspitsverkeer, maar we doen het toch. Om kwart voor acht komen we er aan. Ik denk niet dat we er nog gauw in Maniago langs zullen gaan. Maar naar die webcam kijk ik vaak. Het regent er geregeld, zie ik. |
Ja ik weet het, er zijn op het eerste gezicht leukere onderwerpen dan campings. De ware zwerver vindt elke camping prima, voor onderdak en verdere verzorging is hij zelf verantwoordelijk. Toch begin ik over campings in Italië. Omdat ik denk dat er campings en campings zijn, en ik de voorkeur geef aan de laatste. Een kleine opsomming. Eerst maar eens die in Parma. Een hele kleine camping, in de oude citadel van de stad, waar tevens iedereen zijn rondjes rent en zijn balletjes mept. Hartstikke handig, midden in deze rustige provinciestad, ik schreef er in ander verband al over. Een mooiere ingangspoort bestaat trouwens niet, althans voor campings. Op de camping een rare Belg, die een Nederlander blijkt te zijn, en veel andere Nederlanders. Dokters, schat ik, en dat mag niet van Djamila; maar ik houd het er even op, want ze rijden Volvo en Saab en hebben een Eriba caravan met hefdak, dus ik kan er niet ver naast zitten. |
|
Veel kunst en cultuur en culinair beroemde restaurants in deze verder door toeristen gemeden plaats, dus dat klopt ook. Dan naar Bologna. Een echte wilde grotestadscamping. Een komen en gaan, velen vinden een dag genoeg voor deze schitterende stad. Velen ook komen niet eens tot in de stad, zoals de twee jonge mannen en een jonge vrouw die met een oud Volkswagenbusje binnenkomen, te voet weg gaan en midden in de nacht luidruchtig hun tanden poetsen en daarna in de stromende regen met de schuifdeur helemaal open een gat in de dag slapen. |
Er is daar ook een troep volgzame volgelingen van de ANWB, die braaf in de kring een borreltje drinken en braaf op de negende in de bus stappen voor de stadsbezichtiging. In San Mauro al Mare een geheel andere koek. Veel Italianen die elkaar allemaal kennen en er dan ook de hele zomer hebben gestaan en nu bezig zijn op te breken, het is ook zowat winter al vallen de mussen nog van de hitte van het dak. Bij de kampeerplek hoort een ombrellone, waardoor je echt Italiaans strandvertier hebt, als je wilt. En dan Firenze. Een onordelijke steile olijfgaard, totaal ongeschikt voor campers, vol met campers. Trouwens ook met tentjes waarin dikke meisjes en dunne jongens de liefde beproeven onder het toeziend oog van de koepel van Brunelleschi. Veel Duitsers, een Engelse kabouter, Spanjaarden, Portugezen, Fransen, Ieren, Polen, Hongaren, Denen. De Roemenen hebben een speciale beschermheer, een Roemeen op een elektrische scooter, die hier werkt en die in Oost-Vlaanderen Nederlands heeft geleerd en veel (Roemeense) kennissen heeft in Heerlen. Een gezellige bar met ontzettend veel jongelui die naar het voetballen kijken of diepzinnige gesprekken voeren. Ik vrees dat het niet over Dante of de Medici gaat. Marina di Venezia. Veel te ver weg op een schiereiland in de lagune, de sjiekste camping die ik ken. Er is een juwelier en er zijn twee Bancomats. En geen Italiaanse kampeerders. Heel groot, een en al Duitsers met buitenmodel campers, naast ons zit er een die een caramelpijp rookt. En voor 35 euro per dag is ook nog het warme douchewater op. Lang niet meegemaakt. |
Nog een verhaal van Sante Brun over Italië