hhBest |
Twee uit één eiUit de serie Bredase Volkstypen door Henri t’SasDe bijnaam voor deze gezusters was alleen maar typerend voor wat hun grootte en manier van doen betrof. Je dacht aan ’n tweeling maar ’t was er geen. Ze moeten er dezelfde psyche op na gehouden hebben, maar uiterlijk, de kleur…geen spoor van de dooier of ’t wit van een ei. Wie even zijn herinnering raadpleegt (want dit type twee-eenheid is nog zo lang niet geleden uit de Bredase samenleving verdwenen) zal de vraag van ’n voorbijganger gerechtvaardigd vinden: ‘Wat gaan daar voor askatjes?’ Ik herhaal deze vraag volstrekt niet in kleinerende zin. Er zijn meer askatjes, zelfs in kringen die zich verre boven twee uit één ei verheven weten en die de as weten te camoufleren, voor ze de straat op stappen.Askatjes, die het zich bewust zijn. Dat waren de twee uit één ei niet. Integendeel. Die getuigden van zichzelf: ‘As wij gaan kuieren, zijn me proper gewassen mee gruune zeep, dan kan heel Breda ’n puntje aan ons zuigen.’ In hoeverre deze beeldspraak op waarheid berustte heb ik nooit kunnen vaststellen: ik heb nooit meegezogen. Vast staat, dat ze hun best hadden gedaan, om er zo ordentelijk mogelijk uit te zien, wanneer ze in het openbaar verschenen. Ik herinner alleen maar aan het klassieke kapsel, de coiffure, nu eens à la Cléo de Mérode, dan weer ‘ver z’n tijd vooruit’, namelijk in pompteutstijl. ‘As wij gaan kuieren’…Kuieren deden ze chronisch, maar nooit ver. Ze bleven in het centrum van de stad en ze verplaatsten zich in benijdenswaardig rustig tempo, op enkele passen achter elkaar, de bonte schort voor, in schoenen zo ruim dat ’n voetspecialist nooit ’n halve cent verdiend kan hebben aan wat daarin stak. En dat kuieren had op zichzelf weer iets typerends: ’t ging olienootjes pellend en ruziemakend tegelijk. Niet luidruchtig, o nee, maar onafgebroken snauwden de op- en aanmerkingen heen en terug, zonder dat ze achterom keken. De aandacht bleef gespannen op het nootjes pellen.‘Draaide de Brugstraat weer in! Wa’s dáár nou aan? De stoep is er vus te smal!’ ‘Ik draai ak draaien wil!’ ‘Gij wild’altijd wad’ik niet wil’ ‘k Wil winkels zien.’ ‘Die zied’op de Mart ook. Kekt dan uit oe soepers.’ Maar ze keken niet uit hun soepers. Ze kibbelden om iets, wat hun Siberisch liet: heel Breda, heel ’t mensdom, heel de wereld. Ze dreven door de stad als automatisch, bemoeiden zich met niemand, als niemand zich met hen bemoeide. Twee uit één ei zijn – dit ter ere van de Bredase jeugd – zeer zelden in de maling genomen. Eenmaal heb ik ’n straatjongen schril achter hun rug horen fluiten en de éé en ei sneed door de straat, maar ’n juffrouw greep de jongen bij z’n schouder: ‘Wildet wel es laten! Ze zijn toch al ongelukkig genog!’ Dat was nu juist ’n vraag, zeer moeilijk te beantwoorden. Wie kuiert, olienootjes pelt en geregeld kan zeggen wat ‘m op z’n lever ligt…is die ‘toch al ongelukkig genoeg’ te noemen? Alles is, vooral tegenwoordig, zeer betrekkelijk op dit ondermaanse: Ik weet zeker dat ’n Mossadeq zeer graag in één paar van hun ruime schoenen zou willen staan. Hoe kwamen ze aan de kost? Onder de Dreesdrup hebben ze niet gestaan. Ouderdomspensioen was evenmin op die twee van toepassing. Ik schat hun leeftijd op even over de dertig, ze grijsden nog niet. En al heb ik de een zien trekken, de ander zien duwen aan ’n volgeladen handwagen, dit geeft me nog niet het recht vast te stellen dat ze hun tijd verdeelden tussen kuieren, nootjes pellen en negotie drijven. Ze waren het op dat moment ook alweer volstrekt niet met elkaar eens. Vermoedelijk waren ze mekaar aan ’t verhuizen.‘Nog één wageltje en we zijn over.’ ‘As gij tenminste ’n bietje harder douwt.’ ‘As gij tenminste ’n bietje harder trekt!’ ‘Ik trek m’n eigen al uit de naad.’ ‘’s Nie!’ ‘’s Wel!’ ‘’s Nie…oe touw hang slap.’ Je moest bij het beschouwen van twee uit één ei de voorzichtigheid betrachten, want als je een van beiden iets langer dan betamelijk was, bekeek, klonk het onmiddellijk: ‘Ek wa van oe aan?’ Het is ook niet uitgesloten dat ze van tijd tot tijd ’n handeltje in ongeregelde goederen dreven. Dit maak ik op uit het feit dat ik een van de twee ergens heb zien aanbellen: ‘Edde misschien iets op te ruimen tegen de hoogste prijzen?’ Nummer twee stond aan de overzijde van de straat achter ’n enorme bruin-rieten kinderwagen…olienootjes pellend en zacht met zichzelf ruziemakend omdat de ander haar niet kon horen. De kunstenaar wijdt men een krans, de staatsman ’n woord ter nagedachtenis…een van twee uit één ei is heengegaan voor goed, zonder dat er ook maar met een woord over gerept is. De ander is uit Breda vertrokken zonder dat iemand weet waarheen. Men gist dat ze ergens in ’n gasthuis is opgenomen en…olienootjes pelt.Gepubliceerd in Dagblad De Stem van 15 oktober 1953. Op interpunctie en spelling enigszins aangepast door Guido t’Sas, januari 2005.
Cléo de Mérode, 1873-1966, Franse balletdanseres van Oostenrijks-Zuidnederlandse afkomst. Mohammed Mossadeq, minister-president én minister van defensie onder sjah Reza Pahlewi van Iran. De twee raakten met elkaar in onmin, zo hevig dat de sjah in augustus 1953 naar Rome vluchtte. Er volgde een staatsgreep, die de terugkeer van de sjah mogelijk maakte en dat leidde tot een driejarig verblijf in de gevangenis van Mossadeq. Dreesdrup. Onder de drup van Drees. Oudedagsvoorziening,geëntameerd door Willem Drees, Minister van Sociale Zaken, resp. Minister President in de jaren ’40-’50.
Dit verhaal staat als Worddocument bij de downloads. |