Archief van de rubriek ‘Geschiedenis’
Dagboek van een moeder in oorlogstijd
Dit is een fragment van een dagboek, dat mijn moeder, Dina t’Sas-Schunterman in Wereldoorlog II bijhield. De passage stamt vermoedelijk uit 1944. Het is allemaal vluchtig, in telegramstijl genoteerd.
Niet alleen het oude Brabant
Waardevolle inventarisatie werk schilder Jan Strube
Jan Strube (Amsterdam, 1892 – Prinsenbeek, 1985) mag dan vooral gezien worden als de schilder en tekenaar van het oude Brabant, uit een recent verschenen monografie, tevens een poging tot inventarisatie van zijn omvangrijk oeuvre, blijkt dat hij zo nu en dan een zijpad insloeg. Ook valt nu pas op, hoeveel overeenkomst Strube had met de al even nostalgische en romantische Anton Pieck, al durf ik eraan toe te voegen dat hij technisch diens niveau misschien wel overstijgt.
Zo zag Jan Strube zichzelf op middelbare leeftijd. |
Volgens dochter Sonja Strube, was haar vader nogal in zijn wiek geschoten als vergelijkingen met Pieck werden gemaakt. Met andere woorden: hij was trots op zijn eigen stijl en techniek. Het grootste verschil was dat Pieck bekender was bij het grote publiek. Anton Joosen woonde en woont nog steeds aan dezelfde weg als destijds Jan Strube: de Zanddreef in Prinsenbeek (in letterlijke zin tegenwoordig dreef noch zandweg). Toch bekent hij dat hij de kunstenaar nu pas echt heeft leren kennen. Het is Joosen gelukt, ruim 470 werken van Strube op te sporen, waaronder stadsgezichten (Breda, Delft, Heerlen, Arnhem, Alkmaar, Middelburg, Veere, Parijs, Brugge, Gent, Luxemburg) stillevens, portretten, sprookjesachtige taferelen, politieke prenten en spotprenten, impressies van markten en kermissen. Read the rest of this entry » |
Sjoerd
Opeens zag ik hem weer, voor het eerst in meer dan veertig jaar. Mijn vriend Sjoerd Andringa, fotograaf en filmer te Leeuwarden.
Virtueel weliswaar, in 42 jaar oude beelden: een korte, maar – als altijd – volledige scène van Bert Haanstra in zijn film De Stem van het Water. Sjoerd regisseert de winnaars van het Skûtsjesilen 1965 – spoort ze aan tot gejuich en drukt met zijn Linhof af. (Zie bovenstaande stills uit Haanstra’s film.)
Ik ben sinds kort in het gelukkige bezit van Haanstra’s oeuvre op dvd en als gebiologeerd zat ik te kijken naar misschien wel de beste filmische reportage van het zeilen met de grote vrachtschepen ooit, toen Sjoerd voorbij flitste. Maar dan ook meteen Sjoerd, zoals ik hem heb gekend:
Als de handige fotojournalist, die precies wist, hoe de Friese mensen in hun eigen taal te benaderen, teneinde op de plaat te krijgen wat hij wilde.
Sjoerd Andringa (inmiddels 86) was in dienst van het Friesch Dagblad, werkte daarnaast voor de Friese editie van het toenmalige Het Vrije Volk en voor het eveneens inmiddels wijlen katholieke dagblad Ons Noorden. (Toen dat krantje op z’n laatste benen liep, een situatie die ik destijds niet heb afgewacht, smeet Sjoerd er soms zijn foto’s op het bureau met de woorden ‘Laat de betaling maar zitten’.) Het had een lange voorgeschiedenis, waarin de redactie van het protestants-christelijke Friesch Dagblad, samenwerkte met die van ON, als een vorm van solidariteit tegenover de almachtige Leeuwarder Courant, zich noemende ‘Hoofdblad van Friesland’.
Ik leerde Sjoerd kennen toen ik als 22-jarige op de tweesprong stond van schrijvende en fotograferende journalistiek. Toen ik mijn eerste krantenfoto in Friesland had gemaakt – op de vliegbasis Leeuwarden – nam hij mij mee naar zijn huis aan de Molenstraat, om dat prentje voor mij te ontwikkelen en af te drukken. Ik maakte daar meteen kennis met zijn vrouw Greet en de kinderen (zij kregen er uiteindelijk elf) en was wat men noemt verkocht. Zoveel warmte, zo’n heerlijke geordende chaos, bestierd door Greet. En dan Sjoerds doka met een ingenieus geconstrueerd plateautje, dat door een oude klokslinger in beweging werd gezet om het bakje ontwikkelaar te laten schommelen, terwijl hij de nog natte (!) film op een glasplaat door de vergrotingskoker schoof. Want als er bij voorbeeld een boerderij brandde (Pleats yn’e brân!) dan was snel-snel-snel het parool in die tijd en het ging nu eenmaal nog analoog. Soms kon Sjoerd niet vermijden, dat er nog een waterbelletje op de afdruk zichtbaar was, maar ja…
Sjoerd Andringa is een – gelukkig nog levende, ik heb hem zojuist aan de telefoon gehad – legende. Over hem zijn talloze ware en onware, maar daarom niet minder leuke verhalen in omloop. Zoals dat over zijn gewoonte, de dingen van bovenaf te bekijken. Het kon zo gek niet zijn of je zag hem wel met een geleende trap sjouwen – en lukte dat eens niet, dan klom-ie wel in een hoogspanningsmast. Apocrief is de roddel dat Sjoerd eens te laat arriveerde bij de opening van een weg door de toenmalige Commissaris der Koningin H.P. Linthorst Homan en een lint uit zijn zak toverde, om dat nog gauw even over die weg te spannen. Linthorst Homan was in elk geval iemand, die aan zoiets wel wilde meewerken. Photoshoppen bestond dus nog niet, maar Sjoerd was van huis uit tekenaar en schilder (Greet op ’n keer: ‘Ach, zou je nou zeggen dat ik met die man op ’n zolderkamertje begonnen ben?’). Dus ging er eens iets mis, dan had hij wel een oplossing.
Op ’n avond brandde een bejaardenhuis in Veenwouden af. Avondrood zal het wel geheten hebben. Toen Sjoerd met witte cap op in zijn supersnelle Fiat Sport cabrio arriveerde, waren de vlammen nét gedoofd. Genoeg gloed, maar geen vlammen. Daar moest dus wel even het penseel aan te pas komen. Want de Leeuwarder Courant mét vlammen en het Friesch Dagblad zonder, dat kon natuurlijk niet. Wat Sjoerd afleverde was klasse, alleen… in dit geval stond de wind in Veenwouden toevallig de andere richting uit en niemand die dat natuurlijk beter had gezien dan de plaatselijke brandweercommandant!
Ja en dan die keer, dat iemand veertig jaar in een of andere Leeuwarder zorginstelling verbleef en dat werd gevierd. Het vrouwke zat achter een stapel cadeaus, maar Sjoerd vond, volgens mij terecht, dat ze wat meer boven die cadeaus moest uitsteken en vroeg haar even te gaan staan. ‘Nee, nee’, riepen de verzorgsters in koor, maar het was al gebeurd: het vrouwke was opgestaan en zowat onder de tafelrand verdwenen.
Sjoerd en Greet zijn de slagen in het leven niet bespaard. Ze verloren drie van hun kinderen, een dochter (‘de liefste zuster van het ziekenhuis’) en twee zonen bij ongevallen.
Gelukkig hadden ze elkaar, en nog!
Download deze column als Worddocument.
Zie ook: Friesch Dagblad over Sjoerd’s films en foto in Leeuwarder Courant, waarop zoon en opvolger Frans Andringa een exemplaar van een digitale compilatie van de films krijgt.
Audio
De journalist Johan van Minnen haalt als columnist van OVT/VPRO in 2003 herinneringen op aan zijn Friese tijd en aan Sjoerd Andringa. Hier
Best telde 47 burgerslachtoffers
(Bewerking van een stukje, dat we plaatsten op de eerste versie van hhBest in 2007.)
Best telde 47 burgerslachtoffers (op ca. 6000 inwoners) die in 1940-’45 zijn gevallen.
De namen van deze inwoners staan op een zerk aan de voet van het in 2007 gerestaureerde oorlogsmonument, een kruis, waaronder ook het woord van de Romeinse dichter Vergilius Nulla salus bello (Oorlog leidt tot niets!)
Vanaf de Oirschotseweg loopt een breed pad naar het monument, omzoomd door rode beuken en voorzien van enkele klassieke lantaarnpalen. Aan het begin staat een rustbank, met het wapen van de Amerikaanse luchtlandingsdivisie, die in september 1944 bij de operatie Market Garden op de nabije Sonse Heide neerdaalde.
Best heeft, behalve het Kruispark nog drie oorlogsmonumenten: de gedenksteen voor de
Amerikaanse oorlogsheld Joe Mann bij het Wilhelminakanaal, het grote gedenkteken in het naar hem genoemde natuurtheater en het monumentje voor de Schotse bevrijders in de Koetshuistuin, in het centrum.
De wonderbaarlijke stilte in ‘n natuurgebiedje bij Breda
Verzetsdrama op de Vloeiweide kostte hier 16 Nederlanders het leven
Twee keer ben ik er naar op zoek geweest, twee keer kon ik het niet vinden, zo wonderbaarlijk ligt het natuurgebied De Vloeiweide verstopt in de driehoek Breda-Rijsbergen-Etten. Het wonderbaarlijke zit ‘m in het feit dat die driehoek niet meer is dan een uitloopgebied van de stad; aan twee kanten ook nog eens begrensd door autosnelwegen. En in het gegeven dat het er ondanks dit alles nog zo stil is.
Het Eindhovens Dagblad met zichzelf in het reine
Boekbespreking door Guido t’Sas
Het zal de jongere krantenlezer waarschijnlijk een zorg zijn, maar het Eindhovens Dagblad was hartstikke fout in de oorlog. Althans zijn hoofdredacteur, A. Jurriaan Zoetmulder. Hoofdredacteur en krant waren toen nog identiek.
De oudere lezer zal wellicht de wenkbrauwen optrekken, want stond niet twintig jaar het rijkswapen naast de titel met de borst-roffel Wij bleven trouw? Welnu, die ’trouw’ is de best geconserveerde media-mythe van de vorige eeuw.
En met die mythe rekent een gepensioneerde hoofdredacteur van een latere jaargang, Cas van Houtert, definitief af in zijn geschiedenisboek over de krant.
Saillant detail: het boek is door de krant zelf uitgegeven. Op die manier is het Eindhovens Dagblad toch nog met zichzelf in het reine gekomen.
Cas van Houtert, langer dan veertig jaar redacteur, respectievelijk hoofdredacteur, heeft Uit doorgaans betrouwbare bron(ondertitel ‘De geschiedenis van het Eindhovens Dagblad’) geschreven. Een dik boek, dat met gebruik van een 9 punts broodletter in 400 pagina’s is geperst en dat praktisch gesproken de complete geschiedenis van de gedrukte media in oostelijk Brabant omvat.
Die geschiedenis is boeiend, maar kent ook beschamende perioden, in het bijzonder die vlak voor en tijdens Wereldoorlog 2.
Wie is opgegroeid met de idee, dat het Eindhovens Dagblad , zoals het twintig jaar lang van de daken heeft geschreeuwd, zijn blazoen in die tijd smetteloos heeft bewaard, wordt uit de droom geholpen. Het ED was fout, hartstikke fout en heeft
dat achteraf alleen maar meesterlijk kunnen verdoezelen. Zij het dat niet iedereen er in is getrapt. De titel van Van Houtert’s boek is dus niet vrij van ironie. Het kon niet anders, dan dat die oorlogsgeschiedenis de kern van het verhaal is gaan vormen.
Daarvoor is zij te ingrijpend geweest voor de ontwikkelingen van de nieuwsvoorziening en – niet minder – de opinievorming van dit deel van Brabant met als het middelpunt het als economisch centrum in betekenis spectaculair groeiende Eindhoven.
Wat door historici in een eerder stadium al was ontdekt en min of meer terloops vermeld, is door Cas van Houtert grondig uitgezocht en uitgebreid op papier gezet.
Hoofdredacteur Jurriaan Zoetmulder (niet te verwarren met zijn jongere neef en opvolger S.H.A.M. Zoetmulder) bekende zich al in de jaren dertig met overgave tot het fascistische gedachtengoed, stak zijn bewondering voor het Hitlerregime niet onder stoelen of banken en was na de Duitse inval evenmin vies van een aanpassing van Nederland aan de nieuwe orde.
Toen de bezetter in 1941 besloot tot sanering en gelijkschakeling van de dagbladpers, heeft Zoetmulder zich het vuur uit de schenen gelopen, om te bewerkstelligen dat hij met zijn Eindhovensch Dagblad overeind zou blijven, uiteraard ten koste van de concurrent, de Eindhovensche en Meierijsche Courant (EMC). Toen het hem duidelijk werd, dat zijn opzet mislukte, bevorderde hij de ‘opheffing’ van zijn krant, om na de bevrijding in 1944 triomfantelijk te voorschijn te komen onder het motto ‘Wij bleven trouw’. In tegenstelling tot de concurrent, moest je er dan bij denken, zo het al niet door Zoetmulder c.s. zelf werd gezegd.
Maar dat laatste is minder dan de halve waarheid, want de hoofdredacteur van de EMC, Janus Vervoort, werd om zijn anti-Duitse houding gewipt en de krant werd vervangen door het volledig van de Duitsers afhankelijke Dagblad van het Zuiden. Dat Vervoorts oudste zoon Huub collaboreerde door de leiding van het wangedrocht op zich te nemen, kan nauwelijks bijdragen aan ‘het gelijk’ van Zoetmulder.
Schelmenroman
Zo krijgt het relaas van Cas van Houtert, de trekken van een schelmenroman. Ondanks de vele, lange citaten uit in archaïsch en gezwollen Nederlands geschreven krantenberichten en -artikelen leest het boek als een trein.
Het medialandschap van Zuid-Oost-Brabant, zoals het zich ontwikkelde van het midden van de negentiende tot het einde van de twintigste eeuw (150 jaar persgeschiedenis!) bevat een overvloed aan initiatieven. Aandoenlijk gemier van plaatselijke drukkers (want dat was meestal het begin), gevolgd door baanbrekend werk van journalisten met een op z’n minst redelijke portie intellectuele bagage en méér durf in hun donder dan je in een achterlijke oligarchie als die van de Brabantse wingewesten zou verwachten. Uitgerekend in underdog Helmond zie je wapenfeiten als daar zijn, de krant De Zuidwillemsvaart onder Hendrik Ouwerling en het landelijk verspreide katholieke familie-, later opinieblad De Nieuwe Eeuw.
Van Houtert heeft honderden krantenpagina’s op microfiches doorgelicht, om de hoofdrolspelers in dit landschap ‘hun eigen geschiedenis te laten vertellen’. Met andere woorden: de citaten moeten het doen. Uiteraard steekt de auteur af en toe zijn hoofd om de deur, maar helaas ook op momenten dat de lezer daar helemaal niet op zit te wachten. Zo vindt hij het nodig, de erbarmelijke collaborateurstaal van de beruchte journalist J.D.A. Schils over het (Engelse) bombardement op Eindhoven in 1943 met een bestraffend vingertje te begeleiden, terwijl het kwalijke van ’s mans wartaal evident is.
Memoires
Een geschiedenisboek in wetenschappelijke zin is ‘Uit doorgaans’ niet. De bronnen zijn globaal vermeld, een deel is oral history, per definitie subjectief, en een register ontbreekt. De schrijver heeft vooral zijn vak van opiniërend journalist uitgeoefend en voor een deel ook zijn memoires (zéér subjectief) geschreven. Dat leidt soms tot anecdotisch gekeuvel, waarbij het meer gaat om de geest, dan om de letter, laat staan om de werkelijkheid.
De periode van de Brabantse krantenfusies in de jaren zestig en zeventig (het Teulingsconcern, later de VNU, als aanjager van wat een landelijke fusiegolf zou worden) neemt in dit memoires-gedeelte een belangrijke plaats in. Evenals de heftige strijd in het Brabantse krantenwereldje om het zelfstandig voortbestaan (onder eigen hoofdredacties) van de titels. Van Houtert was daarin partij op de eerste rang, met als voordeel voor de auteur van dit boek, dat hij meer dan ieder ander in diverse keukens heeft kunnen kijken. En als nadeel voor de lezer dat hem een willekeurige bril wordt opgezet. Nou ja, willekeurig, natuurlijk mag ‘een geschiedenis van het Eindhovens Dagblad’ door de bril van het ED worden bekeken. ’t Is maar, dat men zich dit, al lezend, blijft realiseren. En Van Houtert doet daarvoor de nodige handreikingen, met als hoogtepunt zijn beschrijving van ‘het opblazen’ van de Brabant Pers-redactie. Voor een goed begrip: dat was een toeleveringsbedrijf van gekwalificeerde journalisten, dat door het ontbreken van invloed op de inhoud van de drie dagbladen, nimmer van de grond is gekomen. Het ging uiteindelijk om de vraag, of deze redactie tesamen met die van ED, Brabants Dagblad en Nieuwsblad, zou opgaan in één krant, of over de drie kranten zou worden verdeeld.
Eindspel
Op 5 oktober 1979 ‘begint in het diepste geheim het eindspel’, aldus Van Houtert. Op de Veluwse hei spreken directeuren en hoofdredacteuren af dat de Redactie Brabant Pers zal worden opgeheven. En dan komt het: ‘Er zal een efficiëncy-bureau (Bureau Verbunt te Amsterdam) worden ingehuurd om op grond van een gedegen onderzoek (cursivering van mij, tSs) overtuigend vast te stellen dat dit de enige weg is.’
Wat een wonder dat sommige BP-redacteuren later, tijdens volkomen overbodige ‘liquidatievergaderingen’ met cynisch venijn gewag maakten van door Verbunt gehanteerde pseudoredeneringen. Zij hadden het spelletje door.
Is dit allemaal nog van belang? Jazeker, al is het alleen maar als specimen van de wijze waarop sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw externe bureaus worden ingezet om volgens het systeem ‘u vraagt, wij draaien’ bepaalde besluiten ‘op een fatsoenlijke manier’ te helpen doordrukken. Van verschillende kanten is mij verzekerd dat deze praktijk nog steeds veelvuldig wordt toegepast.
Mooie portretten
Nog even terug naar het boek. Op z’n sterkst vind ik de auteur in zijn profielen van sleutelfiguren als de Zoetmulders, Janus (‘pauske’) Vervoort, de hoofdredacteur van de Helmondsche CourantPaul Kuypers (‘Liever gras vreten, dan met mijn krant onder Teulings werken’) en Ton Brouwers alias mr. ED.
Tot mijn genoegen verzuimt hij niet, te herinneren aan Brouwers’ heroïsch gevecht met de toenmalige Eindhovense en Brabantse bobo’s over de door hem verfoeide transformatie van het vliegveld Welschap tot burgerluchthaven. Want zijn voorspellingen aangaande geluids- en andere hinder zijn uitgekomen (‘van kwaad tot erger’) en geen haan die er meer naar kraait. Ook bij het ED nieuwe stijl niet.
Guido t’Sas
Cas van Houtert: Uit doorgaans betrouwbare bron. De geschiedenis van het Eindhovens Dagblad. Uitgave: Eindhovens Dagblad. Prijs: € 19,50.
Sinterklaas 150 jaar geleden
‘Boems! Daar valt een roe en strompelt Pieter brommend uit de kas
Door Guido t’Sas
Prachtige column van Sylvia Witteman in Volkskrant Magazinevan 26|11|05. Over onder meer het afkalven van het sintgeloof bij steeds jongere kinderen. Met een beschrijving van een dronken buurman als goedheiligman, in een oud gordijn, met een mijtertje van papier en de Gouden Gids als Groot Boek op de schoot. Toen ik dat las, dacht ik: er verandert eigenlijk niks, behalve dan dat toch, sluipenderwijs, die vermaledijde kerstman bezig is de goedgeefse bisschop te verdringen (recent onderzoek).
Henri t’Sas jr. (Han) heel even in de voetsporen van zijn vader
In 2005 wijdde het Theaterinstituut Nederland (TIN) een tentoonstelling aan ‘theater in oorlogstijd’. Onderdeel daarvan vormden enkele items over theater in krijgsgevangenschap. Gangmaker in Neubrandenburg en later in Stanislau (Polen) was de tweede luitenant Henri t’Sas jr. (Han, 1917-2001), oudste zoon van de theaterman Henri t’Sas (1877-1966).
Een artikel over dit onderwerp in pdf-formaat is hier te downloaden.
Een meid in een harnas
Aflevering 18 van Podcasterij BestWest is geheel gewijd aan het Lotharingse dorpje Domremy en de daar geboren Jeanne d’Arc. Dit meisje dook in 1429 op, gehuld in een harnas, met de ‘goddellijke opdracht’ Frankrijk te heroveren op de Engelsen. Podcaster Guido t’Sas was in Domremy en bekeek en beluisterde daar de herinneringen aan Jehanne. De audiodocumentaire duurt ongeveer 20 minuten.
Beluister |
Henri t’Sas (1877-1966)
Een Bredase getuige van de negentiende eeuw
Lezing voor de Bredase Stadssociëteit De Gouden Cirkel op 24 januari 2005 door Guido t’Sas. Deel 1, levensschets van Henri t’Sas.
Het moet op een zondagmiddag in 1883 of ’84 zijn geweest, dat er in de binnenstad van Breda brand uitbrak. Brand was, meer dan ooit, een sensatie in die tijd. Het volk trok, de vrouwen gearmd, joelend naar de onheilsplek: ‘Naar de brand, naar de brand’, zong de massa. Manvolk en opgeschoten jeugd holden vooruit en daarbij was als eerste een menneke in zijn communiepakje, dat Henri heette, maar in de stad natuurlijk Harrie werd genoemd.
Omdat hij klein en licht was, moest hij – je gelooft het niet, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit Henri’s legendarische fantasie was – hij moest van de brandweer in de dakgoot van een pand ernaast de slang op de vuurhaard richten. Heel Breda stond te kijken. Het jochie in z’n communiepakje daarboven was de held van de dag.
Henri Sophie t’Sas, geboren op 9 augustus 1877 in Breda (en niet in ’t Ginneken, zoals vaak abusievelijk wordt gedacht) was het achttiende kind van de uit Brussel afkomstige Guillaume Antoine t’Sas en het vijfde kind van diens derde vrouw Marie Veldman, een Maastrichtse.
De toneelkunst van Henri t’Sas – De Vuurwolf: historie, legende, fantasie
(Lezing voor Bredase Stadssocieteit De Gouden Cirkel op 24 januari 2005 door Guido t’Sas. Deel 3. De toneelschrijfkunst van Henri t’Sas.)
In de tweede helft van de jaren dertig maakte Henri t’Sas met de beeldhouwer Leen Douwes een kampeertocht per woonwagen (de caravan moest nog uitgevonden worden) naar de Belgische Kempen. Het weer zat niet mee en de kou dreef de mannen, die al niet meer van de jongsten waren, naar de stammenee-kachel.
Daar hoorde t’Sas een versie van de legende ‘Het Heggewonder van Poederlee’.
Dit ‘mirakel’ met een uit de Sint-Amelbergakerk in Wechelderzande geroofde kelk of ciborie, inspireerde hem tot het toneelspel De Vuurwolf. Het wonder neemt in dit stuk een bescheiden plaats in, temidden van de door de schrijver verzonnen, romantische intrige.
De Bredase verhalen van Henri t’Sas
(Lezing voor de Bredase Stadssociëteit De Gouden Cirkel op 24 januari 2005 door Guido t’Sas. Deel 2, de Bredase verhalen van Henri t’Sas.)
Twee uit één ei waren de laatste Bredase volkstypen die Henri t’Sas voor Dagblad De Stem (tegenwoordig BN De Stem) heeft beschreven. Dat was in oktober 1953. Tijdgebrek verhindert mij, juist dit artikeltje voor te lezen. Maar ik zal het met iets anders goed maken. Er waren aan die laatste volkstypen tientallen, misschien wel honderd aan vooraf gegaan. De serie werd abrupt beëindigd, toen bleek dat familie van Twee uit één ei nog in Breda woonde en zich aan het verhaaltje had gestoord. Nooit eerder waren er klachten geweest. Maar de toenmalige hoofdredacteur van De Stem, Jan Bruna, durfde de rubriek niet meer aan. Zo ging dat nog anno 1953.
Henri t’Sas, die brood op de plank moest houden en bij wie schrijven trouwens een verslaving was, liet zich niet uit het veld slaan en bedacht een alternatief: de rubriek Portret van een straat. Daar kon hij weer járen – zeg maar tot zijn dood in 1966 – mee vooruit.
Wassenaar Yellow Submarine
Op het kerkhof van Wassenaar zijn er onder de graven – meestal kruisloos, want hier liggen protestants-christelijke personen – drie die mijn speciale aandacht trekken.
Het eerste graf (wèl een kruis) is van een op 25 juli 1945 aangespoelde, onbekende persoon. Het ligt een beetje apart, maar goed zichtbaar van vóór de kerkhofmuur. Hoewel Wassenaar een Noordzeestrand heeft en het aanspoelen van lichamen niet echt bijzonder kan zijn, moet ik, afgaande op de datum toch aan de oorlog denken.
<- Zijlstra’s graf: eenvoudig.
Enkele meters verderop het graf van een paardentrainer (Duindigt!), die van zijn nabestaand(n) de kwalificatie onvergetelijk heeft meegekregen, maar toch… Het is weliswaar een duur graf, met koperen of messing belettering (waarvan de naam één letter mist), maar het moet al een paar jaar niet meer zijn schoongemaakt.
Jelle Zijlstra
En dan Jelle Zijlstra, een graf vrij dicht bij de kerk, met afdekplaat en opstaande steen die van strenge eenvoud – om niet te zeggen zuinigheid – getuigen. Goed onderhouden. Perkbloemen.
Jelle Zijlstra? Jazeker, de vooraanstaande Anti Revolutionaire politicus, op de drempel van 1966-‘ 67, na de beruchte Nacht van Schmelzer en de val van het Kabinet Cals, luttele maanden voorzitter van een interim-kabinet en vervolgens
Onvergetelijke paardentrainer –> De naam is onduidelijk gemaakt.
nog vijftien jaren President van de Nederlandsche Bank (zuinig!). Hij kwam (1918) uit een gereformeerde boeren familie in het Friese Oosterwierum, studeerde economie in Rotterdam, werd prof. aan de Vrije Universiteit en
maakte een glanzende financiële carrière. Hij overleed vlak voor Kerstmis 2001 in Wassenaar.
Mensen van mijn leeftijd hebben de neiging bij het lezen van zijn naam Yellow submarine van de Beatles te neuriën. Dat komt door de cabaretier Wim Kan, de eerste die, aanvankelijk voor de VARA-radio en na lang aarzelen op tv, oudejaarsavondconférences hield. En verdomd, hoor je de tekst van Yellow Submarine, dan zou je ook kunnen verstaan: Jelle zal wel zien. Dat was de brainwave die Kan had in december 1966, toen Zijlstra min of meer als redder des vaderlands optrad. Hij zong, op de melodie van de Beatles: ‘Waar we heen gaan, Jelle zal wel zien.’
Wim Kan is vrijwel vergeten. Jelle Zijlstra ook. Maar als de laatste niet helemáál is vergeten, dan komt dat – merkwaardige spagaat – door Wim Kan en zijn oudejaarsliedje.
(Herplaatsing vanaf hhBest 1.0)
Beatrix met hoofddoekje
Deze foto maakte ik, toen de leugen nog niet regeerde, namelijk bijna 50 jaar geleden, op een concours hippique in Breda. Beatrix met hoofddoekje. Temidden van het gewone volk. Incognito, behalve voor mij 🙂 Naast haar Irene en een vriendin. Het was een grauwe julidag, wat van de gezichten is af te lezen. Ander tijdmerk: de toren van de Grote Kerk stond toen in de steigers. Het paardenfestijn werd gehouden op het Chasséterrein. Op de achtergrond links de Kloosterkazerne, nu onderdeel van het Chassétheater.
Een moeder des plattelands
Truus Smulders-Beliën (1902-1966) eerste vrouwelijke burgemeester
Ze kwam uit een echt onderwijsnest en stond ook zelf jarenlang voor de klas. Dat ze met een burgemeester zou trouwen was voor haar helemaal niet zo vanzelfsprekend, zeker niet met burgemeester Jan Smulders van Oost-, West- en Middelbeers. Ze liet hem na zijn eerste aanzoek zes jaar wachten. Maar uiteindelijk werd ze het zelf, onder dramatische omstandigheden: de eerste vrouwelijke burgemeester van Nederland nog wel.
En ’n heel goeie. Een Moeder des Plattelands. Ze zou het twintig jaar, tot aan haar dood, blijven. Ons Mevrouw, zoals haar eretitel in De Beerzen luidt. Op 20 november 2002 was het honderd jaar geleden dat Geertruida Catharina Theresia Maria (Truus) Beliën in Oirschot werd geboren. Bij die gelegenheid kreeg zij van de Beerse bevolking haar standbeeld.
Het had allemaal met vrouwenemancipatie niets te maken, integendeel. Truus heeft meer dan eens gezegd, dat heel bijzondere omstandigheden haar tot het burgemeesterschap hebben geroepen en dat ze eigenlijk veel liever gewoon huismoeder en echtgenote zou zijn gebleven.
Prominente kruiwagens
Truus’ sollicitatie in 1945 was uit méér voortgekomen, dan uit de intentie, het werk van haar in Duitsland omgekomen man, Jan Smulders, voort te zetten. Ze wilde het burgemeestersambt in Oost-, West- en Middelbeers, dat sinds 1831 door een Smulders was vervuld, voor haar oudste zoon bewaren. En ze had natuurlijk – misschien kwam dat wel op de eerste plaats – de inkomsten nodig voor haar gezin met vier kinderen van vier tot elf jaar.
De weduwe Smulders had een prominente kruiwagen. Handig maakte zij gebruik van een condoleancebrief, waarin de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, dr. L. Beel, haar min of meer plichtmatig had verzekerd, dat zij zonodig een beroep op hem kon doen.
Beel nodigt haar uit, voelt zich niet als eerste geroepen om een vrouw te benoemen en vraagt haar: ‘Ziet u er niet tegenop?’ Antwoord: ‘Nee, excellentie, ik heb een groot vertrouwen in God, ik kan dit tegen u als katholiek minister gerust zeggen.’ Hiermee moet zij het pleit hebben gewonnen, want Beel draait de voordracht van de Commissaris der Koningin, jhr. J. Smits van Oyen, om. Die had een bestuurlijk ervaren zwager van Truus voorop gezet. Op 2 april 1946 tekent Beel samen met Wilhelmina het benoemingsbesluit.
De Beerzen in feeststemming, want als burgemeestersvrouw had Truus zich sinds 1932 – evenals haar man, midden in de gemeenschap staande – al een grote populariteit verworven. En, over kruiwagens gesproken, de twee pastoors hadden hun voorkeur ook niet onder stoelen of banken gestoken.
Toen Truus de eerste keer het oude gemeentehuisje binnenstapte, zei ze routineus: ‘Leg mijn mantel maar efkes op het kadaster’ maar ‘ik wist helemaal niet wat het kadaster was’, zou ze later verklaren. Ze was in de geest van de tijd door haar man altijd buiten alle gemeentelijke aangelegenheden gehouden: ‘Blijf jij maar bij je zuurkoolpot’. En van hogerhand was men over haar onwetendheid betreffende de gemeenteadministratie heen gestapt.
Truus verklaarde de genegenheid en het vertrouwen, niet alleen uit dingen als “het gezag van het ambt”, maar vooral uit het feit ‘dat ik zelf zoveel leed heb gekend. Er wordt verwantschap gevoeld. Ik kan iedereen troosten, want altijd zegt een getroffene later zelf: “Wat mevrouw heeft moeten meemaken is nog veel erger”.’
Mevrouw. Al snel na haar installatie, merkte Truus dat haar ingezetenen zich wat ongemakkelijk voelden. Hoe moesten ze haar aanspreken? Met burgemeesteres? Ze zou ooit een brief uit de gevangenis krijgen, met Meesteres van de Gemeente Midelbeers (sic!) erboven. Haar oplossing was er een van doe maar gewoon. In haar eigen, gestencilde “huis-aan-huis”, dat een belangrijke rol zou gaan spelen in de communicatie binnen “het grote huishouden”, schreef ze: Blijf maar mevrouw zeggen.
Aan een touwtje
Moeder. Een absoluut hoogtepunt in de burgemeesterscarrière van T.Smulders-Beliën (zo tekende ze altijd) was in september 1949 de koffietafel, die de pas aangetreden koningin Juliana en haar gemaal gebruikten in de boerderij van Cato van Veghel. Dit bezoek was door Truus tot in de puntjes geregisseerd, dat wil zeggen ze had “haar kinderen” aan een touwtje. Aan de vooravond schrijft ze nog gauw even in haar “huis-aan-huis”, tussen allerlei gewichtige mededelingen door: ‘Ik kom nog wat servieswerk, van dat blauwe spul, te kort. Kan me iemand helpen?’ Maar welke mannelijke burgemeester zou op het idee gekomen zijn van een parkeerplaats voor kinderwagens op de wei naast de boerderij van de weduwe Van Veghel met ‘enige politiemensen’ als oppas? Ook al aan het touwtje. Er kwam toen even iets leuks voorbij. Welkome afwisseling bij de naoorlogse zorgen van alledag: ‘Wilt u op het gemeentehuis melden, in welke gezinnen er nog mensen op de grond slapen wegens gebrek aan ledikanten.’
In een toespraak tot de vrouwenvereniging beklaagt Truus zich over de bureaucratie als remmende factor bij de wederopbouw. ‘De boerderijenbouw (..) stuit op onzegbare moeilijkheden. Nog geen potstalletje mag herschapen worden in een zindelijk Hollandsch stalletje, of het moet lopen, moeizaam lopen over niet één, maar enkele instanties. Wat hebben we niet moeten doen, eer ’t herstel van onze huizen en – nog erger – de betalingen ervan in onze ontredderde gemeente aan ’t lopen waren.’ Maar: ‘Kankeren doet hier nagenoeg nooit iemand (…) omdat onze mensen gauw tevreden zijn.’
‘Ja Janus’
Een vrouwelijke burgemeester. Dat willen we wel eens zien, zeiden journalisten van vooral vrouwenbladen en katholieke geïllustreerde tijdschriften. Strijk en zet werd Truus met de huishoudschort aan op de foto gezet: ‘Ik doe alles altijd staande, want zitten wordt volgens mijn moeder zo gauw een gewoonte’.
Een van die verslaggevers valt met zijn neus in de boter, want de burgemeester neemt hem mee naar het café van Frans de Laat, waar een houtverkoping zal plaatsvinden. Of liever gezegd, een verloting.
Het hierbij gevolgde systeem gaat aan de hand van voorletters. Als men er daarmee niet uitkomt moet het aantal kinderen de doorslag geven. Roept een van de twee gegadigden: ‘Ik heb gewonnen, want ik heb er vijf en hij maar drie’. Waarop de burgemeester: ‘Ja Janus, gij had oe moeten spoeien’. (Meer haast moeten maken.)
Kleinschalige (gezins)problematiek is de ambtstermijnen van burgemeester Smulders-Beliën blijven bepalen, al moesten er natuurlijk regionale wegen worden verhard en bruggen gebouwd, moest er worden geruilverkaveld en straatverlichting (zedelijkheidsverlichting was toen een PNEM-begrip) aangelegd. En vergeet de drinkwatervoorziening niet. Je had toen nog Je had toen nog zogenaamde superonrendabele percelen. Nog in 1964 komt in de gemeenteraad een gezinssituatie aan de orde. Een geval, waarin ‘kinderen hebben besloten te gaan werken’. Smulders: ‘Ik zeg hierbij goddank dat zij de noodzaak hiervan hebben ingezien’.
In 1958 heeft Ons Mevrouw haar 12½ ambtsjubileum gevierd. Toen men naar haar wensen informeerde, vroeg ze ‘een pastoorsfiets, met een wijd stuur, waar ik goed tussen pas’. Maar, in samenwerking met de gebroeders Van Doorne werd het een van de eerste DAF-personenwagens (video). (Het merk kwam nooit meer van zijn hiermee opgedane dametjesimago af.) Truus had de zondagmorgen tevoren op het kerkplein nog ’n meisje tegen haar vriendin horen zeggen: ‘ze hit toch wel ’n koai fiets’, dus hier had ze helemaal niet op gerekend.
De nieuwe tijd
De mensen in De Beerzen gniffelden, want ‘ze heeft het verdiend’ en ze bleef mateloos populair. Ook toen een nieuwe, kritischer tijd zich aandiende, de democratisering, de ontsluiting naar de omringende stedelijke gebieden. Ze had daar moeite mee: ‘Het was vroeger zo gezellig’, zei ze in de raad. Mevrouw kon dan in 1962 nog bepalen, dat cafés en frietzaak voortaan op eerste kerstdag gesloten zouden zijn, andere cafés lagen, op z’n minst per brommer, binnen bereik.
In de gemeenteraad had de oppositie haar intrede gedaan. Tegenover de agrariërs, die tot dan zo ongeveer het monopolie hadden, roerden zich de middenstanders en de arbeiders. Ook kwam de naijver tussen Middelbeers en Oostelbeers vaker bovendrijven. In deze sfeer liet mevrouw Smulders (inmiddels door sommigen weinig respectvol Tante Truus genoemd) zich uit over ‘hen die mijn vrienden zijn’ en ‘hen die dat niet zijn’.
Er ontstond een conflict naar aanleiding van kritische opmerkingen van oud-onderwijzeres Beliën richting het personeel van de basisschool in Middelbeers (na een geheime raadsvergadering opgelost met een ‘zo niet bedoeld’) en de burgemeester botste met de oppositie over het feit, dat zij het hele woningtoewijzingsbeleid naar zich toe had getrokken.
De betrokken raadsleden zijn daarover nog bij Commissaris der Koningin Kortmann gaan klagen, maar die liet het maar zitten. Hoewel hij op het ruimtelijk beleid van de gemeente Oost-, West- en Middelbeers wel het een en ander aan te merken had. Kortmann leidde zelfs een excursie van provinciale staten naar de Westelbeersedijk, om daar te laten zien hoe het in Brabant niet moet. Vic Langenhoff, de Brabantredacteur van het toenmalige dagblad De Tijd en landschapsbeschermer, schreef een woedend artikel over ‘De Beerzen, waar alles kan’. Inderdaad stond bij Truus de huisvesting van haar vele trouwlustigen en landbouwgrond voor haar jonge boeren voorop. Natuurgebied was voor haar niet meer dan woeste grond, die ontgonnen behoorde te worden. De Stichting Het Noordbrabantsch Landschap kon niet met haar door één deur. Ook kan achteraf kritischer dan toen gebruikelijk worden vastgesteld, dat de combinatie van het burgemeestersambt met een verzekeringsportefeuille op z’n zachtst gezegd z’n bedenkelijke kanten heeft. Maar ja, in de naburige gemeente Vessem, waar Smulders’ zwager burgemeester was, werd de jaarlijjkse contributie van het Wit Gele Kruis door een gemeente-ambtenar geïnd zonder dat er kwitanties aan te pas kwamen. Toen een import-raadslid daar iets van zei, reageerde de burgemeester: ‘Dat zijn wij hier van oudsher gewoon.’
Enkele maanden nadat Truus Smulders haar vierde lustrum als burgemeester had gevierd (in besloten kring, want zij voelde zich psychisch al een tijd niet goed en stond daarvoor onder behandeling), werd zij in het ziekenhuis in Den Bosch opgenomen. Zij overleed op 11 juni 1966. Daarmee kwam na 135 jaar een einde aan de burgemeestersdynastie van de Smuldersen in De Beerzen.
In de gemeenteraadsvergadering herdacht loco-burgemeester Liebrechts haar met de woorden: ‘Moge Onze Lieve Heer haar de beloning geven voor het vele werk dat zij voor onze gemeenschap heeft gedaan’.
Er zijn voor mindere figuren standbeelden opgericht.
©Guido t’Sas
Bronnen onder meer: raadsnotulen gemeente Oost-, West- en Middelbeers 1962-’66, archief Smulders-Belien van Jan van Vroenhoven in Middelbeers.
Dit artikel verscheen ook in onder meer Eindhovens Dagblad.
Zie ook: thuisinbrabant.nl
Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC)
Update 31.08.14:n Bosch – uit het archief van de heemkundekring
Uit het streekblad Weekjournaal van 27.08.2014. Later betrok mevrouw Smulders het huis met de haar typerende naam Welgemoed in het centrum van Middelbeers.
Kampeer-trektocht in 1955
Kamperen anno 1955, hoe ging dat? Een kampeer-trektocht, wat moet je je daarbij voorstellen? Laat ik weer eens wat oral history bedrijven. Het gaat over de padvinderij, in het Roomse zuiden doorgaans aangeduid als verkennerij (tegenwoordig scouting). Meer in het bijzonder over de voortrekkers. Dat waren jongens vanaf 17 jaar, tot enkele jaren in de twintig (dan sloegen ze meestal aan het vrijen en verloren hun belangstelling).
Ik ben ’n jaar of vier voortrekker geweest, in je herinnering is dat ’n hele tijd, maar in je jeugd gaat alles altijd veel langzamer. Achteraf heb ik de neiging deze periode geweldig te idealiseren. Maar, echt waar, ik bewaar aan die voortrekkersjaren ‘de beste herinneringen van mijn jeugd’. Herinneringen aan boeiende vormen van vrije-tijdsbesteding en vooral aan hechte vriendschappen, die mij met heimwee vervullen. Waar zijn ze allemaal gebleven, wat is er van hen geworden? Wat ben ik nonchalant geweest met deze contacten.
Een van die positieve herinneringen is de trektocht door de Nederlandse en Belgische Kempen, die we met acht man maakten in de eerste week van augustus 1955, enkele maanden voor ik mijn geboortedorp Ginneken zou verlaten om journalist te worden bij een Friese krant. Groter contrast is trouwens niet denkbaar.
Door een gelukkig toeval, heb ik van die trektocht ’n heleboel foto’s. Een jaar eerder had ik namelijk bij een slagzinwedstrijd van de fa. Agfa een voor die tijd best wel knappe camera gewonnen, een Isolette III, zo’n ding met een 3,5 lens in een uitklapbaar zeemleren harmonikabalgje. Fotograferen was toen lang niet zo comfortabel en wijdverbreid als nu. De gemiddelde gezinscamera verkeerde nog in het stadium van het vooroorlogse boxje (door Kodak gelanceerd onder het motto: You put on the button, we do the rest).
Paul Jacobs ruimt de boel op, bij regenweer. Hij noemde dat ‘Ontruiming volgens plan.
De moderne versie daarvan was de Agfa Clack (kostte 25 gulden), maar die had ook nog maar een meniscuslensje, een fisheye. Dus was ik tijdens die vakantie de enige met een camera. Technisch was ik nog verre van een crack, moet ik andermaal vaststellen. Ik werkte zonder belichtingsmeter, onderschatte of overschatte het licht, koos nu eens een te trage, dan weer een te snelle sluitertijd. Nou ja. Leve thans de digitale fotobewerking. Achteraf heb ik ook geweldig veel spijt, dat ik niet de namen van de medetrekkers heb opgeschreven. Ik ken er nog maar ’n paar, onder wie mijn beste vriend Theo Knibbeler, de Knip, zich noemende ‘de zoon van de oude Knibbeler’ en Paul Jacobs, een geestige filosoof, van wie ik meen te weten dat hij later pastor is geworden. (Hopelijk is zijn zuster geen non geworden – ik was er heimelijk verliefd op, maar ze was ongenaakbaar.)
Theo Knibbeler praat met een Norbertijner novice in Postel.
Als ik het me goed herinner, gingen we op een vroege zondagmorgen met de trein van Breda naar Tilburg en trokken we vandaar de Kempen in, over Veldhoven, Bladel, Postel (B), Mol, Turnhout en terug via Hoogstraten. Ik zeg, als ik me goed herinner (mede aan de hand van de foto’s), want ’n paar jaar eerder had ik zo’n trektocht ook al eens gemaakt. Daarvan bewaar ik een logboek! Ik heb de neiging, uit te weiden en ook meer te vertellen over de Harry van der Sandestam, de Ginnekense voortrekkersclub waarvan ik lid was, maar zal toch maar proberen, me tot het ‘kamperen anno 1955’ te beperken. Moet je nou eens kijken, hoe hiernaast twee kerstbomen passeren. Ja, zelfspot was ons niet vreemd. Als we dan zo, als een Atlas met de wereld op onze rug door de velden liepen, voelden we de ogen van de boeren door die bepakking heen prikken en grijnsden we naar elkaar (de gedachte van die boer lezende): Hartstikke gek!
Maar in werkelijkheid was het natuurlijk: ‘Laat ze maar lachen’, onder het motto ‘hoe heerlijk is het buitenlevenen zo gezond voor de beesten’. Want we haalden onze neus op voor het zogenaamde ANWB-kamperen, waarbij eten werd klaar gemaakt op een spiritusbrander. Ik woonde schuin tegenover een jeugdherberg en had Hollandse meiden met hun dikke konten in shorts en hun melkblanke benen daaronder, kouka koula roepend voorbij zien komen, denkende ‘o nee, dát niet’. Dus toch maar ‘kerstbomen’. Je droeg dus je huishouden met je mee. Tent, dekens, wat schone kleren, potten en pannen…
Die pannen werden met een bosje gras en zand aan de buitenkant geschuurd <- dat wil zeggen van een flinke laag roet ontdaan. De gewoonste zaak van de wereld na dat koken op een houtvuur in de vrije natuur. Heel verantwoord allemaal, want ver van brandbaar gewas. Het kon ook een boomgaard zijn, waarvan de eigenaar royaal aanbood dat we de afgevallen appels zouden gebruiken. Voor hete bliksem! En de aardappels mochten we natuurlijk ook uit het veld trekken. Het kwam goed uit, want het budget voor een hele week bedroeg één tientje (guldens) de man. Nou ja een brood kostte toen twee dubbeltjes… Aan vlees kwamen we, afgezien van wat boterhamworst, niet toe. En véél zat er niet aan voor pilsjes of frisdrank. Ik geloof dat het begrip als zodanig nog niet eens bestond. Nu werd cafébezoek ook niet echt scoutinglike gevonden. Toch herinner ik me ’n uurtje in een snackbarachtige kroeg in Arendonk, bij een jukebox, waarin Avé Maria Zamora draaide.
Opvallend veel foto’s laten ons trouwens zien in rusthouding. Want het was behoorlijk afzien, al wilde niemand dat voor de anderen toegeven. Rusten op betonnen paaltjes langs een fietspad –> op een caféterras, op een bank van de plaatselijke VVV.
De nachtrust was matig. Je sliep in twee met enorme sluitspelden als ’n soort slaapzak in elkaar gevouwen dekens rechtstreeks op het grondzeil. Maar je was jong, dus als het moest kon je overal slapen. En na zo’n dag sjouwen zeker.
Sommigen (de Knip) kregen er maar geen genoeg van. Die moest je regelmatig ’s morgens aan z’n benen de tent uit trekken. In die week heeft het trouwens één keer 24 uur aan een stuk geregend. We hebben toen in een poort van de 14e eeuwse Norbertijnerabdij van Postel gekookt. <- De volgende morgen maakte ik een foto van Paul, in poncho en met de hoed op, een stapel potten jam e.d. als een toren van Pisa met zich meevoerend, met de woorden: ‘Ontruiming volgens plan’ (Het staat achterop die foto en ik hoor het hem nog zeggen.)
Die Postelse Norbertijnenabdij was een ervaring apart. Tegenwoordig exploiteren de witheren er het toerisme. Ze bouwden in de jaren zestig een grote brasserie en breidden het kloostercomplex, met romaanse, gothische en barokke elementen, uit met accommodatie voor conferenties e.d. De wegen met kinderkopjes richting Retie/Mol en Eersel (NL) werden door asfalt vervangen. In de weekends, zomer en winter, is het in en rond Postel een drukte van belang. Ook het cafeetje tegenover de abdij (destijds de enige uitspanning) pikt in sterk vergrote vorm een graantje mee.
Toen wij er waren, zag ik er één auto en – in de verte – een schaapsherder met z’n kudde. Helaas heb ik daar geen foto’s van. De herder ligt op het kloosterkerkhofje begraven.
Cafeetje. Links de auteur van dit verhaal.
Toch was Postel, met zijn eeuwenoude bibliotheek, in de jaren vijftig al een cultureel centrum. Destijds bekende Vlaamse schrijvers als Felix Timmermans en Ernest Claes, hadden er hun ontmoetingen. Oubolligheid? Het zal wel, maar ik vond het naderen van de abdij, dwars door de hei vanuit Bladel, met de klanken van het carillon als volslagen verrassing een belevenis.
We brachten (na afspraak) de abdij een uitgebreid bezoek. Het hoorde er gewoon bij. Bewonderden het Romaanse kerkje, waarvan werd gezegd, dat de boeren er in de kerstnacht heen gingen, door de hei stappend met lantaarntjes in de hand. Dat was toen al een nostalgisch gegeven! Postel heeft ook een indrukwekkende, eeuwenoude bibliotheek, met natuurlijk in leder gebonden folianten in kasten en vitrines die tot aan het plafond reiken. De strategische ligging van de abdij zou in de oorlog nog goed van pas gekomen zijn bij het doorsluizen van onderduikers, joden en verzetslieden van Nederland naar België.
De laatste overnachtingsplaats was Hoogstraten, een stadje op ca. 20 km ten zuiden van Breda, waarmee ik iets heb. We zijn daar ontvangen door ‘meneer Mathijs’, een bewaker van de jeugdgevangenis (voormailg kasteel), die ons veel over de stad vertelde en over zijn werk. Hij leidde ons rond, onder meer door de kerk met haar schitterende koorbanken, waarin allerlei spreuken zijn afgebeeld. Weer zo’n typische herinnering: het ontbijt in de woonkeuken van Mathijs, waar de geur van verse koffie ons tegemoet kwam. Noord-Brabanders waren in die tijd geen zwarte koffie gewend – laat staan dat ze die bij het ontbijt dronken. Vlamingen doen dat sinds jaar en dag, in van die grote, ronde, oorloze kommen.