Hongaren niet zo welkom in 1956
Peter Stiekema
ind augustus 1957 ging ik naar de lagere school in Apeldoorn, om precies te zijn de RK SInt-Jozefschool, gelegen achter de Fabianus en Sebastianuskerk in Apeldoorn-Zuid. In de eerste klas kreeg ik gezelschap van een tweetal Hongaarse jongetjes, vluchtelingen, die Lajos en Lasla heetten. Dat geschiedde nog geen jaar na het bloedig neerslaan van de Hongaarse opstand door de Russen in de herfst van 1956.
De broertjes waren al iets ouder, een jaar of zeven, acht. Ik moest begin september nog zes worden, want was voordelig jarig, zoals dat toen heette en misschien nog wel. Zij huilden die eerste schooldag nog harder dan mijn persoontje en dat wil wat zeggen. Zij ontpopten zich als buitengewoon onaardig en sloegen er op het schoolterrein op los met tot knuppels gedraaide dassen. Erg slim waren ze niet, want ze bleven prompt zitten, hoewel ze na een jaar redelijk Nederlands spraken. Kennelijk werden hun ouders benaderd om iets aan dat meppen te doen, want later werd het minder. Ook op de lagere school in Veghel, waar wij heen verhuisden, zaten Hongaarse kinderen, die beter te benaderen waren en de Nederlandse taal, we schrijven inmiddels 1962, goed machtig waren. In totaal kwamen er ongeveer 3400 vluchtelingen uit Hongarije naar ons land, van de ongeveer 200.000 die erin slaagden aan de Russen te ontsnappen.
De Nederlandse bevolking ontving de vluchtelingen aanvankelijk met open armen, maar de regering was een stuk minder enthousiast. Het derde kabinet Drees was niet zo happig op de komst van de Hongaren. Nederland ving er uiteindelijk veel minder op dan andere Europese landen. Evenals nu het geval is met de Oekraïense vluchtelingen vonden overal in ons land spontane inzamelingsacties plaats van kleding, dekens, voedsel en speelgoed. Het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk, de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp en het Rode Kruis zamelden samen ongeveer tien miljoen gulden in. Voor die tijd een enorm bedrag, vergelijkbaar met de opbrengst van de actie op giro 555 van nu. Aanvankelijk was de regering bereid om niet meer dan duizend Hongaren op te nemen. De opvang zou vanwege kostenoverwegingen in eerste instantie in kampen plaatsvinden. Drees was van mening dat daarbij niet naar een al te perfectionistische verzorging gestreefd moest worden. De kosten dienden bovendien zo veel mogelijk gedekt te worden door alle inzamelingsacties.
Er ging een team ambtenaren naar Oostenrijk om Hongaarse vluchtelingen te selecteren. Veel vluchtelingen waren immers naar buurland Oostenrijk gevlucht, zo’n 70.000 in totaal. Hongaren die al relaties met Nederland hadden, moesten voorrang krijgen om de integratie in de Nederlandse samenleving vergemakkelijken.
Het kabinet hield de economische belangen daarbij goed in het oog. De naoorlogse woningnood was nog steeds hoog en stond stevig onder druk. Ons land had als gevolg van de dekolonisatie van Indonesië al duizenden Indonesiërs opgevangen, onder wie veel KNIL-militairen en verwachtte er nog duizenden meer. Die gedachte klopte, want in 1958 werden alle nog in Indonesië verblijvende Nederlanders het land uitgezet en veel Nederlandse bedrijven genationaliseerd.
Ook toen waren er, evenals nu, veel wanhopige Nederlanders, die al jaren vergeefs op een huis wachtten en bij ouders en familie op zolder en in kelders bivakkeerden. Gemeenten mochten van het kabinet niet langer aankondigen dat zij woningen beschikbaar stelden voor Hongaarse vluchtelingen. Burgers konden beter niet weten dat zij achtergesteld werden, was de redenering. Als gevolg van gezinshereniging groeide het aantal Hongaren in Nederland tot 3300 à 3400. West-Europese landen namen uiteindelijk 70 000 Hongaarse vluchtelingen van Oostenrijk over. Het Nederlandse aandeel was relatief laag. Na aankomst gingen de Hongaarse vluchtelingen, voorzien van een Hongaars-Nederlands woordenboek, door naar 45 regionale opvanglocaties, vooral vakantieparken. Van daaruit vonden ze hun weg naar een woning, pension en ruimte die door werkgevers ter beschikking waren gesteld. De laatste opvangplek kon eind 1957 de deuren sluiten. Twee jaar later concludeerde de regering dat het opvangen van 3400 Hongaren binnen een maand ‘verre van gemakkelijk’ was geweest. Wat deze vluchtelingen hadden meegemaakt, zowel fysiek als psychisch, vereiste nog jaren speciale zorg. De grote taalbarrière en het aanzienlijke verschil in onderwijs en achtergrond zorgden ervoor dat de integratie lang niet altijd succesvol was verlopen.
En nu worden we geconfronteerd met de komst van vele duizenden Oekraïners. Het kabinet heeft de opvang vooral gedelegeerd naar de gemeenten. Vluchtelingen worden van het kastje naar de muur gestuurd, zo is inmiddels gebleken. Ook nu wordt er van alles ingezameld, vooral ook veel geld, via giro 555. Ook nu is de beschikbaarheid van woningen een probleem. Er wachten ook nog duizenden vluchtelingen uit andere landen op een huis. Om nog maar te zwijgen van vele jonge Nederlanders die al jaren op een wachtlijst staan en voor wie er nog steeds geen woonruimte in zicht is. Hugo de Jonge is de nieuwe minister van Volkshuisvesting. Hij belooft 100.000 woningen per jaar te bouwen. Eerst zien en dan geloven, want ook in het gelul van De Jonge kan niemand wonen.