Van Grunberg zijn we nog niet af
Boekbespreking door Sante Brun
lke keer – zo eens in de twee jaar – word ik weer verrast door ‘de nieuwe Grunberg’. Volgens mijn beperkte brein springt hij zonder veel lijn van het ene onderwerp naar het andere, en zorgt meteen ook dat stijl en dictie weer zijn veranderd, meestal ook verbeterd. Maar helemaal (op die manier) snappen doe ik geen enkel boek. En dit dus ook niet. Als ik dat al zou willen.
Ik zie het ook weer bij de roman De dood in Taormina. Ik zie het ook bij andere besprekers van het boek, die allemaal grijpen naar het stijlmiddel ‘de kunstenaar heeft eigenlijk bedoeld…’.
Gerard Reve begreep al dat dat een heilloze weg is toen hij dit gedicht schreef:
Als ik een doek van Chagall zie,
zie ik terstond een juffrouw met knotjeshaar
die zegt jongens en meisjes dit is dus
wat de schilder als het ware droomt met zijn geestesoog
zoals het uit die viool die speelt opstijgt
en werkelijkheid wordt: de innerlijke
belevingswereld zoals de kunstenaar die ervaart
want dat paard dat vliegt niet echt door de lucht
dat begrijpen jullie wel.
Maar als ik ook iets zeggen mag,
of dat paard echt door de lucht vliegt of niet:
liever helemaal geen kunst dan Marc Chagall.
Arnon Grunberg is geen Marc Chagall, alleen al omdat hij geen schilder is en hoe de vergelijking verder op zou kunnen gaan, daar zal ik me niet in verdiepen, ik vind het alleen maar moeilijk om boeken in het algemeen en romans van Arnon Grunberg dusdanig te verklaren dat alsnog blijkt hoezeer Grunberg ooit zal worden beschouwd als een van de grote filosofen van onze tijd.
Dit alles uiteraard om te verdoezelen dat ik gewoon een stommerik ben die niet ziet dat ‘Er … altijd iets op het spel (staat) in dit bijzondere oeuvre; namelijk de vraag hoe het je lukt om door te leven. Pasklare antwoorden krijg je daarop gelukkig niet.’ Zoals Coen Peppelenbos schrijft op het literaire weblog Tzum.
Hij maakt ook een aardige vergelijking (die niettemin vrijwel nergens op slaat) tussen De dood in Taormina en Der Tod in Venedig van Thoman Mann. Ja, allebei in Italië, maar verder?
Maar dat alles uiteraard terzijde.
Zelda is een jaar of 26 en helemaal verslingerd aan toneel. Haar moeder is al jaren geleden vertrokken naar Canada uit liefde voor een vrouw, haar vader trekt zich niet gek veel van haar aan maar hij heeft haar wel laten beloven dat ze niet jong zal sterven. Via een omstreden operaregisseur en een verloren opschrijfboekje maakt ze kennis met acteur Jona, die weliswaar voortdurend ‘jongen’ wordt genoemd maar van wie je uit de samenhang kunt opmaken dat hij rond de zestig jaar moet zijn. Hij is beroemd: tweevoudig winnaar van de toneelprijs Theo d’Or. Maar hij heeft ook een schaduwkant: vergeefs probeert hij contact te maken met zijn moeder, die beweert dat hij haar ooit verkracht heeft.
Zelda en Jona beginnen een relatie die uitdrukkelijk niet gebaseerd is op liefde. De brieven die zij elkaar schrijven zijn geen liefdesbrieven. Ook al heel toevallig ontmoet Zelda een Zweedse acteur die al jaren werkt aan een filmscenario over – ja waarover? Zijn eigen leven misschien? met wie ze een parallelle relatie begint waarin ze wel een erg ondergeschikte positie inneemt. En waarin volop sprake is van seks.
Het drietal reist naar de bekende Siciliaanse badplaats Taormina waar ze in een hotel een kortstondige ménage à trois beginnen, aanvankelijk een doorsnee vakantie van een stel pubers, maar waar, als in een Griekse tragedie, een soort deus ex machina opduikt die het verhaal tot een nogal abrupt einde brengt.
Ik moet zeggen dat ik het boek als een fraai kunstwerk beschouw dat vrijwel helemaal los staat van het overige werk van Grunberg, en dat in gunstige zin. Het heeft natuurlijk absurdistische trekken – hoe komt zo’n drietal bij elkaar? – die af en toe doen denken aan De Joodse Messias, hetgeen ik, waarschijnlijk ten onrechte, het beste boek van Grunberg tot nu toe vind.
Ik wil maar zeggen: Grunberg is net vijftig jaar, we zijn nog niet van hem af, kunst of geen kunst, filosofie of geen filosofie.