Vijfhonderd jaar Oranjegezindheid
Boekbespreking door Sante Brun
iteindelijk schrijf ik over slechts een klein deel van de boeken die ik lees een stukje met mijn mening erover. Dat is dan vrijwel altijd een positieve mening, ik zie er de zin niet van een stukje te schrijven over een boek dat me teleurgesteld heeft of dat ik gewoon niet goed vond.
Vandaag maak ik een uitzondering; het betreft het Oranje Zwartboek van Gerard Aalders.
Korte samenvatting van dat boek: veel leden van het Huis van Oranje, van Willem van Oranje tot en met Willem-Alexander en Máxima hebben een slecht tot kwaadaardig karakter, ze zijn stuk voor stuk gierig tot geldbelust, vaak min of meer godsdienstwaanzinnig en ondemocratisch en ze zijn onaantastbaar omdat Nederland nu eenmaal de Oranjes aanbidt. (Vooral Volkskrantredacteuren Broertjes en Tromp krijgen er van langs.)
Veel van wat je in het boek leest komt je bekend voor. Aalders citeert volop uit andermans en eigen werk (in de bibliografie staan een stuk of tien boeken van zijn eigen hand, waarvan ik ook een paar in huis heb) en eigenlijk moet je constateren dat in de bijna 400 pagina’s die het boek telt weinig nieuws te vinden is.
Nou goed: prima dat iemand eens een poging heeft gedaan vijfhonderd jaar vaderlandse geschiedenis op een rijtje te zetten.
Waarbij Aalders weinig meel in de mond neemt. Op pagina 10 kom je de eerste al tegen: ‘Wat een koning doet in zijn functie als staatshoofd kan ieder normaal mens met een min of meer voltooide basisschoolopleiding’. En zo zijn er veel meer opmerkingen tegen die je doen mompelen: ‘daar is geen woord Frans bij’.
Echt niemand die sinds de zestiende eeuw in Nederland aan het bewind is geweest heeft in de ogen van Aalders veel goeds gedaan. Trouwens, de huidige koning stamt alleen onder een aantal voorwaarden echt af van Willem van Oranje. Volgens Aalders is het Oranjehuis in ieder geval al uitgestorven met de dood van Willem III in 1890.
De drie koningen Willem plus, Wilhelmina, Juliana, Beatrix, Willem-Alexander en Máxima krijgen er van Aalders flink van langs, waarbij geregeld zaken aan de orde komen die voor gewone stervelingen zouden neerkomen op diefstal, flessentrekkerij en fraude, maar waarmee ze allemaal wegkwamen, want lid van het Nederlandse koningshuis. De kroon spande bij dat alles natuurlijk Prins Bernhard.
En gooi Beatrix ook niet weg, die na haar aftreden een pied à terre in Amsterdam nodig had, en een woonhuis in Den Haag, vlak naast paleis Noordeinde, beide op staatskosten. In Den Haag had ze, volgens Aalders, misschien ook in het paleis kunnen logeren, dat had enkele miljoenen gescheeld.
Het huidige koningspaar wordt niet gespaard. Willem-Alexander deed tot 2013 het watermanagement – maar waar haalde hij de kennis daarvoor vandaan? (Veelbetekenend zegt Aalders dat we de afstudeerscriptie van de koning niet mogen lezen: hij ligt ergens in een kluis). En Máxima doet voor de VN de microkredieten – hoe kan een multimiljonair uit Argentinië met een dikbetaalde baan met vele emolumenten in Nederland zich inleven in de noden van doodarme mensen in India of Ethiopië, is de vraag die Aalders ons stelt.
Ook weidt hij even uit over de kwestie: kunnen we niet beter een president als staatshoofd hebben? Het argument dat die óók veel geld kost, geldt niet, volgens Aalders. Een president kun je betalen rond de balkenendenorm, maar wat meer zegt: van die president hoef je van staatswege niet de ouders, de grootouders, allerlei neven en nichten en een reeks paleizen te onderhouden.
Argument dat vaak gebruikt wordt als voordeel van het hebben van een koningshuis: de goodwill die ze in het buitenland hebben, waarvan het bedrijfsleven profiteert. Dat is wel een interessant punt dat Aalders aansnijdt. Hij heeft er de nodige archieven over doorgespit en cijfers van het CBS en dergelijke en komt tot de conclusie: de koning mee laten gaan op een handelsmissie heeft nog nooit een cent extra omzet opgeleverd; en in het geval van Prins Bernhards ‘handelsreizen’ kostten de trips (vooral naar Zuid-Amerika) alleen maar handenvol geld, waar weinig of iets voor terugkwam.
Waar Aalders helaas geen verklaring voor geeft – hij probeert het nauwelijks – is: waar komt die aanbidding door het Nederlandse volk voor het koningshuis toch vandaan? Om nog te zwijgen van de daarop volgende logische vraag: hoe komen we daar met goed fatsoen vanaf?
Wel geeft hij herhaaldelijk een sneer naar historici die over de Oranjes schreven en zich daarbij, volgens hem, nogal als lakeien gedroegen
Er is nog iets: op de een of andere manier lijkt het erop dat niet de laatste gecorrigeerde en geredigeerde versie van het boek bij de drukker is terechtgekomen. Er staan zinnen in die niet lopen, de interpunctie werkt hier en daar verwarring in de hand en enkele tientallen malen worden feiten, verspreid over het boek, twee of drie maal genoemd.
En dat Beatrix geboren zou zijn op 31 augustus 1938 klopt natuurlijk ook niet.