Liefde, ziekte en dood in Venetië
Sante Brun
f en toe moet je een geadoreerde, geïdealiseerde film nog eens terugzien. Zoals de veel bekroonde en zeer geroemde verfilming van de hand van de ook al aanbeden filmregisseur Luchino Visconti van het boek Der Tod in Venedig van Thomas Mann. Over dat boek zelf, dat gaat over de laatste dagen van de componist Gustav von Aschenbach, is ook al het nodige te vertellen – bijvoorbeeld dat het gaat over Gustav Mahler, de Duitse componist uit wiens werk een groot deel van de filmmuziek in Morto a Venezia, of eigenlijk Death in Venice (het origineel is Engelstalig) is geput, en waarvan het adagietto uit de Vijfde Symfonie al bijna een populair deuntje is geworden.
Alleen: als Venetië-liefhebber heb ik, nadat ik de film in de oorspronkelijke Engelstalige versie in 1974 had gezien, me aanvankelijk heel lang vergenoegd met de fragmenten die op Youtube te zien zijn. Vorig jaar kocht ik eindelijk de dvd, maar ben dezer dagen pas gekomen tot een vertoning op mijn eigen pc. Ditmaal in het Italiaans nagesynchroniseerd, in grote delen nagenoeg onverstaanbaar, maar gelukkig met Nederlandse ondertiteling.
Het verhaal: de componist Gustav von Aschenbach, gespeeld door de Britse acteur Dirk Bogarde, in wie we dus Gustav Mahler mogen zien, gaat om zich te vertreden op reis naar Venetië waar hij zijn intrek neemt in het Grand Hotel des Bains op het Lido di Venezia. Het zal omstreeks 1910 zijn geweest. Het is de hoogtijd van het hotel, dat geeft Visconti de gelegenheid om zich nog eens uitbundig uit te leven in de aankleding van dat hotel en vooral van de badgasten.
In het hotel treft Von Aschenbach een Poolse familie, en met name de 14-jarige jongen Tadzio, (Björn Andrésen) op wie hij op slag verliefd wordt (zijn moeder wordt gespeeld door Anna Magnani).
In de stad Venetië hangen overal waarschuwingen voor een besmettelijke ziekte, ik neem aan de cholera. Het hotelpersoneel en anderen doen alle moeite de badgasten ervan te overtuigen dat het allemaal een beetje onzin is, er is niets aan de hand – men wil de betalende gasten natuurlijk niet weg zien gaan. Maar op zijn wandelingen door de stad loopt Aschenbach toch de ziekte op en sterft uiteindelijk op het strand, terwijl hij kijkt hoe Tadzio de zee inloopt. Hij heeft zich intussen door een plaatselijke kapper laten overtuigen dat zijn haar geverfd moet worden (met een soort schoensmeer), een kek snorretje te laten knippen en zijn lippen te laten stiften waardoor hij er clownesk gaat uitzien – een typisch trekje van Thomas Manns literatuur.
Vergane glorie
Hoe maak je daar een filmverhaal van? Laat dat maar aan Visconti over. Het feitelijke verhaal, de ontwikkeling van de ‘relatie’ tussen Von Aschenbach en Tadzio, valt vrijwel geheel af te leiden uit de gezichtsuitdrukkingen van Dirk Bogarde en in mindere mate van die van Tadzio.
De film als geheel geeft een beeld van de stad Venetië en het Lido in verval. Het is voortdurend duister in de van oorsprong toch al Middeleeuwse stad, links en rechts duiken straatartiesten en dito muzikanten op die de spot drijven met de badgasten en daarbij een macabere sfeer oproepen, als die van duivelse clowns.
En dan komt de teleurstelling voor de liefhebber van Venetië. In de gegevens over de film (zoals bij Imdb) komt de stad als gefilmde locatie niet voor: de gehele film is gemaakt in de Italiaanse filmstad Cinecittà. Het hotel is trouwens verkocht aan een investeerder die er appartementen van zou maken, maar het staat nog steeds als een lelijk vervallen monster achter een hek met bewaking.
Zo vergaat de glorie van de wereld, het hotel waar Thomas Mann in 2011 logeerde, waar in 1929 choreograaf Sergej Diaghilev overleed, waar Harry Mulisch jarenlang in de zomer dezelfde kamer bewoonde, kamer 216, waarin ook Thomas Mann had gewoond, waar tijdens het Filmfestival van Venetië de sterren zich lieten zien op het terras, waar veel meer kunstenaars zich vroeg of laat vertoonden – en dat niet meer te handhaven was in de functie waarin het sinds 1900, temidden van de Belle Epoque geschitterd had. De moderne badgast zit op al die stijve stijl en vooral kostbare grandeur niet meer te wachten.
En die film? Ja, prachtig natuurlijk. Er zitten wat foutjes in (let op de brillen van Bogarde) maar het broeierige van een vervallende stad komt fantastisch over. Net als de ‘relatie’ tussen de jongen en de oudere man met dat maffe snorretje. Ik ga binnenkort nog eens kijken. (En dus maar even niet naar de film met dezelfde naam uit 1981, naar een opera van Benjamin Britten.)