Fabio, een jongetje om van te houden
Boekbespreking door Sante Brun
l eerder heb ik gewezen op een belangrijke stroming in de Italiaanse moderne literatuur, waarin de hoofdrol wordt gespeeld door kinderen van 12 tot 14 jaar. Meestal jongens, zoals in het werk van Niccolò Ammaniti – wiens laatste tot nu toe verschenen boek een meisje genaamd Anna als hoofdfiguur heeft, een dapper kind dat met haar kleine broertje alleen is komen te staan nadat de gehele wereldbevolking van 14 jaar en ouder gestorven is aan besmettelijke ziekte.
Sinds een aantal jaren heeft zich een nieuwe schrijver in het genre gemeld, Fabio Genovesi, die zijn werk tevens een sterk regionale tint heeft, in dit geval die van de westkust van Toscane, de Versilia. Jeugd moet je bij Genovesi iets ruimer nemen: soms zijn het ook adolescente jongens, vaak hebben ze iets met motoren, drugs, meisjes – niks aan de hand dus. Maar vaak hebben zijn romans wel absurdistische trekjes. Ook alweer zo’n typisch Italiaans verschijnsel in de literatuur.
Dat ‘absurdisme’ geldt zeker voor Il mare dove non si tocca, een titel die je zou kunnen vertalen met De plek in de zee waar je niet meer kunt staan, maar die in Nederlandse vertaling verscheen onder de veel bondiger titel In het diepe. De ik-figuur, Fabio, heeft zo leren zwemmen: toen hij met zijn vader zover in zee was gegaan dat hij net niet meer kon staan, heeft die hem opgepakt en een paar meter verder gegooid. Toen moest hij kiezen: verdrinken of zwemmen. Hij koos zwemmen.
Fabio Mancini woont in een heel klein dorpje vlak buiten een stadje aan die Toscaanse westkust, waar alleen maar familieleden van hem wonen. Er staat een bordje langs de weg met de tekst: Welkom in Mancini Dorp – Verboden toegang. Het is wat je noemt een autarkisch dorp, ze zijn vrijwel zelfvoorzienend, de bewoners komen zo weinig mogelijk buiten het dorpje, zodanig dat Fabio, pas als hij naar school gaat ontdekt dat er ook mensen van zijn eigen leeftijd bestaan, die het ook nog eens met drie, hoogstens vier grootouders moeten doen en die speelgoed hebben en rare spelletjes doen: tikkertje, verstoppertje, vlag veroveren.
In zijn familiedorp woont hij met zijn vader, zijn moeder, grootmoeder en met zijn negen grootvaders, die, strikt genomen, oud-ooms zijn, broers van zijn overleden echte grootvader van moederszijde (voor wie nog wel elke dag de tafel gedekt wordt.) Al die ‘grootvaders’ zijn ongetrouwd gebleven en dat is vervelend, want er heerst een soort vloek in de familie: als een man ongetrouwd de leeftijd van veertig jaar bereikt wordt hij krankzinnig. Dat dat bij al die ‘grootvaders’ gelukt is maakt het boek volkomen duidelijk.
Fabio is een groot bewonderaar van zijn vader Giorgio, van beroep loodgieter, maar eigenlijk een manusje-van-alles waar je ‘u’ tegen zou kunnen zeggen: waar hij gaat of staat wordt alles als bij toverslag gerepareerd.
Geen wonder dat zijn vader een grote rol speelt bij de wedstrijd: wie heeft de mooiste kerststal van de streek. Tot nu toe was dat altijd Vittoria Apuana, maar de familie Mancini gaat helpen met een fantastische kerststal in de eigen parochiekerk. Die wint de wedstrijd niet, maar wat wel gebeurt: bij het leggen van de laatste hand valt Fabio’s vader van een hoge ladder en komt in coma in het ziekenhuis terecht. En het ziet er niet naar uit dat hij daar ooit, uit zal ontwaken.
Fabio laat zich niet uit het veld slaan. Hij hoort dat zijn vader wellicht wel veel van wat er in zijn omgeving gebeurt zal waarnemen, en dat iets werkelijk spannends, onverwachts, emotionerends hem kan helpen wakker te worden. Dat laat Fabio zich geen drieëntwintig keer zeggen en besluit zijn vader te gaan voorlezen. De boeken die hij kent zijn, buiten zijn saaie schoolboeken, de boeken die hij voor één euro koopt bij het marktkraampje van Signora Stella – die bijna uitsluitend handleidingen en handboeken over de meest uiteenlopende onderwerpen verkoopt, zoals het fokken en slachten van kippen, of over de vinken van de Galapagos Eilanden die in tijden van nood bloed drinken van andere dieren.
Of het lukt, dat moet je zelf maar lezen.
Fabio is een heel slim maar flink naïef ventje (in Italiaanse recensies wordt gesuggereerd dat het boek sterk autobiografisch is) dat leert jagen, vissen en paddenstoelen zoeken met zijn vader en zijn oud-ooms. Italianen zien in het boek ook een nostalgische terugblik op de laatste tientallen jaren van de twintigste eeuw, toen feitelijk de Middeleeuwen, nou goed, de jaren van de Renaissance nog de norm waren – en het ruwe ontwaken van een sympathieke jongen die merkt dat zijn familie inderdaad bestaat uit goedmoedige horken die een kapotte televisie hebben en verder niks moderns (jawel, toch: een Ape, een driewielig vrachtwagentje) enerzijds en anderzijds de rest van de wereld die bestaat uit de (vaak tijdelijke) bewoners van de enorme villa’s die langs dit gedeelte van de kust worden gebouwd. Vaak door rijke en (dus) corrupte Italianen, ook door veel Russen, zoals beschreven in eerdere boeken van Genovesi. Die laatsten eten sushi, Fabio zweert nog bij tortelduiven, mussen, merels, egels en meeuwen op het menu – als er niks anders is.
Dat is ook zo’n trekje dat je terugziet in veel moderne Italiaanse literatuur: Italië als hopeloos gespleten land, twee samenlevingen die niets met elkaar te maken (willen) hebben; gekenmerkt door de tegenstelling tussen arm en rijk, tussen traditioneel en simpel ruraal enerzijds en ordinair kosmopolitische patserig anderzijds.
Deze toestand ligt ten grondslag aan de laatste twee hoofdstukken van het boek, een apotheose zoals we ook wel bij Ammaniti zien: de twee partijen, rijk en corrupt, arm en ouderwets, staan tegenover elkaar in een groots opgezette scène, en het scheelt geen haar of ze hadden elkaar aangevlogen.
Il mare dove non si tocca is heimwee naar toen alles nog goed was – maar het is beslist geen kinderboek, of iets voor de rijpere jeugd. Het is een roman die kans ziet je een vriend, een fan van Fabio te laten worden, en dan natuurlijk ook van La Coccinella, het Lieveheersbeestje, oftewel het meisje Martina, dat de nuchtere, verstandige tegenpool is voor de naïeve Fabio, die zich dat graag laat aanleunen. Hij heeft zich voorgenomen aan de vloek van zijn familie te ontkomen en de relatie met Martina is daarvoor een goed begin.
Echt een prachtig boek, geschreven in een helder, bijna doorzichtig Italiaans. Ik kon er nauwelijks afblijven. (Ik zag er ook veel uit mijn eigen jeugd in terug: onbegrepen maar rotsvast vertrouwend op de eigen voorkeuren.)