Discussie over hoogbouw even verstomd
In dorpen speelt het probleem al lang. Het pittoreske Paulusgasthuis in Sint-Oedenrode, overvleugeld door hoogbouw.
ogelijk door de Covid_19-crisis (Corona) die alle aandacht opslokt, is de discussie over hoogbouw in Nederland even verstomd. Vermeende allure en Amerikaanse grootschaligheid (wolkenkrabbers!) tegenover koestering van het erfgoed, daar gaat het om. Een bekend voorbeeld, dat niet bepaald als voorbeeldig kan worden beschouwd is het aanzien van het Binnenhof met het beroemde torentje. Je ziet regelmatig op tv de torens van de ministeries (één heeft de volksnaam de tieten) die boven het middeleeuwse complex uitrijzen.
Projectontwikkelaars zien wel brood in torenflats in binnensteden en het is natuurlijk waar dat je daar aanzienlijk ruimte mee bespaart. Maar het aanzien? Het zal duidelijk zijn, dat ik geen voorstander ben. Zelfs niet als het over Eindhoven gaat, al heeft die stad al in de jaren zestig van de vorige eeuw veel van zijn kleinschaligheid overboord gegooid. De toenmalige KVP sprak graag over royale oplossingen, wat onder meer heeft geleid tot de achteraf volkomen zinloos gebleken sloop van het negentiende-eeuwse stadhuis.
Van heel andere aard is de hoogbouw in dorpen. Sint-Oedenrode beet wat dat betreft ook al in de jaren zestig het spits af toen daar aan het Kofferen de toren van Oda-kantoormeubelen (nu Ahrend) verrees. Nu zie je daar het popperige Paulusgasthuis in verdrukking. In Oirschot gebeurde ongeveer op de hoek Markt-Koestraat iets vergelijkbaars ten behoeve van een meubelzaak.
Ik hoor dat Breda buitengewoon terughoudend is, als daar het idee van hoogbouw in of bij de binnenstad wordt geopperd. Houen zo, al is het alleen maar om te voorkomen dat de ranke toren van de Grote Kerk (waarvan vrijwel dagelijks foto’s op Instagram verschijnen) haar charmante dominantie verliest.