Later doorgrond je de film pas
Sante Brun
e hebt van die films die je niet gauw tegenkomt, niet in het filmhuis en al helemaal niet in de publieksbioscopen (als dat de juiste uitdrukking is.) Gelukkig brengt de Volkskrant geregeld setjes opmerkelijke films op dvd uit. Niet allemaal even geweldig, maar altijd wel de moeite waard.
Zo keek ik gisteren naar Burning, een Koreaanse film uit 2018 van regisseur Lee Chang-dong. De film liet mij enigszins wezenloos achter (na ruim tweeënhalf uur) maar drong daarna heel langzaam tot mij door. Een gevoel dat ik eerder kende, namelijk na het lezen van boeken van Haruki Murakami. Dat is in dit geval verre van toevallig, want het verhaal waarop Burning is gebaseerd is van de hand van die Japanse schrijver. Het verhaal verscheen in 1992 en hoewel ik het niet van eigen aanschouwen ken, meen ik vrijwel zeker te zijn dat Lee Chang-dong het vrij letterlijk genomen heeft
De boerenjongen Jong-su, wiens vader in de gevangenis zit, heeft een baantje als pakjeskoerier. Tijdens een van zijn bestelronden komt hij Hae-mi tegen, een meisje dat hij zich herinnert uit zijn dorp. Ze gaan samen uit en hebben een kortstondige relatie. Hae-mi heeft gespaard voor een reis naar Afrika en vraagt Jong-su op haar kat te letten.
Als Hae-mi terugkomt blijkt zij onderweg Ben Yeun te hebben ontmoet, een rijke knaap met een Porsche die woont in Gangnam, de chique wijk van Seoul. Jong-su is enigszins verbaasd over deze gang van zaken, maar schikt zich erin. Tijdens een bezoek aan het huis van Ben ontdekt hij dat die en flink arsenaal make-up spullen heeft en een vreemd laatje met goedkope meisjessieraden.
Dan verdwijnt Hae-mi.
Jong-su stalkt Ben, omdat die verdwijning hem bevreemdt.
Als hij Ben nog eens bezoekt ziet hij niet alleen dat de kat van Hae-mi nu bij Ben woont en dat het goedkope horloge van Hae-mi in het laatje in Bens badkamer ligt.
Hoe opvallend die feiten ook zijn, het dringt nog niet onmiddellijk tot je door wat er eigenlijk aan de hand is.
Jong-su trekt wel een vergaande conclusie en de film eindigt op ongeveer dezelfde gruwelijke manier als die andere Koreaanse film, Parasite.
Het is een trage film waarin veel details de nadruk krijgen die feitelijk alleen maar van het verhaal afleiden – om de typische sfeer van een Murakami-verhaal te benadrukken is dat juist nodig. Hae-mi pantomiemt tijdens een etentje met Jong-su bijvoorbeeld het pellen en opeten van een mandarijn, naar ze zegt dat ze daarmee niet bedoelt dat de wil suggereren dat de mandarijn echt daar is, maar juist te doen vergeten dat er sprake is van een mandarijn.
In hetzelfde plaatje past het verhaal van Hae-mi uit de Kalahari-woestijn, waar ze op vakantie was: over de dansgebaren die de mensen daar maken om een ‘kleine honger’ en een ‘grote honger’ uit te beelden. Ook het proces wegens openlijke geweldpleging tegen de vader van Jong -su is duidelijk een van de triggers die Jong -su tot actie doet overgaan.
Dan blijkt ook dat hij ontdekt heeft wat Ben Yeun bedoeld heeft toen hij hem vertelde dat hij graag zo nu en dan een plastic groentekas in brand steekt – ‘er blijft helemaal niets van over’; het is een soort metafoor. Of niet? Doorgrond ik weer iets dat niet doorgrond mag of kan worden?
In de film wordt veel gezwegen en broeierig rondgestaard. De acteurs lijken mij nogal willekeurig gecast, vooral Jong-su (Yoo ah-in) overtuigt mij eigenlijk niet.
Naakt rijdt Jong-su met zijn aftandse bestelwagen de vallende nacht in.