Het falende geheugen en zo nog het een en ander
Sante Brun
et Bureau van J.J.Voskuil heeft er op een eigenaardige manier behoorlijk ingehakt, ik zag op een gegeven moment overal verschijnselen die Voskuil ook beschrijft. Je gaat sommige mensen beter waarderen en andere meer wantrouwen, daar komt het op neer.
Maar daarna kwam Duitse Bruiloft van Pieter Waterdrinker, een tragikomische klucht die ook weer andere mensen en menselijkheden aan de orde stelde.
En toen De Platte Aarde van Hans Dijkhuis, ook al zo’n eye opener: mensen die in de 21ste eeuw nog in de hemel en de hel geloven – als concrete dingen die je in een
atlas zou kunnen opnemen – die geloven kennelijk ook nog in een platte aarde.
Je zou het kunnen zien als de denkwijze van kleine kinderen, die het vermogen
hebben tegelijkertijd zowel wèl als niet in Sinterklaas te geloven. Er zijn dus
nog altijd gelovigen die in een universum met een knusse, beschermde platte
aarde geloven met boven de hemel en onder de hel en tegelijk beseffen dat de
aarde een nietige bolletje steen is in een woest en onherbergzaam en gevaarlijk
heelal.
En dan moet je natuurlijk net het boek Of heb ik het verzonnen’ van Wanda
Reisel en Herman Koch onder ogen krijgen. Na jaren zonder brieven beginnen die twee een correspondentie die zich over een aantal perioden uitstrekt. Met name het eerste deel is interessant, omdat het gaat over de onbetrouwbaarheid van het geheugen. Ze hebben een gezamenlijk verleden als pubers en jongvolwassenen, maar ze herinneren zich een groot deel van dat verleden totaal verschillend.
Ikzelf heb ik eens iets dergelijks meegemaakt: ik kwam toevallig in contact met een vrouw, met wie ik tientallen jaren tevoren een stormachtig verlopen (en ook stormachtig áfgelopen) relatie had. Ik was 21 en zij 19 en het is zelfs mogelijk dat ik me ook dat verkeerd herinner. Ik heb in 2012 een lang telefoongesprek met haar gehad – en wat daar uit bleek was dat ik meende dat onze relatie nadat ik uit militaire dienst was gekomen zich enorm verdiept had, terwijl zij zich herinnerde dat aan het eind van mijn militaire dienst de relatie snel bekoelde.
Na De kip die over de soep vloog van Frans Pointl – een licht deprimerende autobiografische roman in de van De Avonden bekende grauwe sfeer vol eenzame mensen in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw, in de slagschaduw van de oorlog, las ik eindelijk een al sinds 1979 wereldberoemd en enkele keren verfilmd boek: The Hitchhikers Guide to the Galaxy van Douglas Adams. Het is een aan Monty Python verwante parodie op de science fiction van de eerste helft van de twintigste eeuw – er komen inmiddels wel enkele computers in voor, die toen nog minstens formaat vrachtwagen hadden.
Een van die computers krijgt als opdracht het Ultieme Probleem van het Leven, het
Universum en Alles op te lossen. Begrijpelijk dat hij daar even mee bezig
is, maar het is toch verrassend dat hij na tien miljoen jaar rekenen als
uitkomst opgeeft: 42. Daarna volgt natuurlijk de logische vraag: wat hebben we
daaraan? Een conclusie kan zijn dat de computer de vraag niet begrepen heeft en
waar het getal 42 dan wèl de oplossing voor zou kunnen zijn. Vele suggesties
worden gedaan, waarbij de meest voor de hand liggende, namelijk: hoeveel is 6 maal 7 als te eenvoudig van de hand moet worden gewezen. Leuk boekje, maar de oplossing voor mij was meer het antwoord op de vraag: waarom heb ik al een jaar of vijftig geen science fiction meer gelezen. Daarom dus.
En nu lees ik een keuze uit de vele columns die Umberto Eco schreef voor het Italiaanse weekblad Espresso, verwant aan dagblad La Repubblica. Het zijn vaak
licht pedante stukjes waarmee ik het vaak eens kan zijn omdat hij alle aspecten
van wat genoemd wordt de vloeibare samenleving op een nuchtere manier bekijkt, bewijsmateriaal voor zijn stellingen degelijk onderzoekt en door zijn enorme eruditie beter begrijpt dan wie ook. Het materiaal, na Eco’s overlijden uitgekomen onder de titel Pape Satàn Aleppe – de drie woorden waarmee De Hel uit de Divina Commedia van Dante Alghieri begint, en waarvan nog altijd niet is vastgesteld wat ze betekenen, al wordt wel aangenomen dat het een soort aanroeping van de duivel is – voor minder deed Eco het natuurlijk niet.
Ik wil het laten bij twee opmerkingen: ten eerste dat in Italië onze Zwarte-Piet-discussie de vorm heeft aangenomen van de kerstkribjesdiscussie. Eco hoort tot het
kamp van degenen dat een voorkeur heeft voor het kribje, ook als mogelijkheid
om via de school de verschillende godsdiensten van de schoolkinderen met elkaar
te verzoenen – het kerststalletje is immers, behalve iets katholieks, het
symbool van het nieuwe leven en de familie als kern van de samenleving. Hij is
in ieder geval tegen de kerstboom, omdat dat een zielloos en betekenisloos meubelstuk voor het winterseizoen is geworden.
En het andere is de vergelijking die Eco in een van columns maakte. Die vergelijking kwam erop neer dat hij vond dat Hitler en Berlusconi met elkaar gemeen hadden dat ze beiden democratisch gekozen waren. En dat lokte veel protest uit, onder meer dat Eco hiermee bewees antisemiet te zijn (hij is namelijk ook vaak kritisch over de staat Israël.) In het stuk waarin hij zich tegen de aantijgingen verzet geeft hij een nieuwe vergelijking: Hitler en Berlusconi verschillen ook erg van elkaar: Hitler was namelijk strikt monogaam.
Waarbij ik dan vooral moest denken hoe genadig het leven is geweest voor Umberto Eco, deze Maarten van Rossem van achter de Alpen, die overleden is zonder te moeten meemaken dat de politieke nazaten van Mussolini inmiddels in Italië de macht hebben overgenomen.
Democratisch gekozen en wel.