Handboek over kantoor in zeven delen
Boekbespreking door Sante Brun
e kunt niet alles dat ‘actueel’ is direct lezen en er zijn zoveel oude boeken die ik niet gelezen heb en die me toch nopen tot het schrijven van een overweging. In Deventer tikte ik begin september een mooi exemplaar van Woutertje Pieterse van Multatuli op de kop, reken maar dat ik daar op terugkom.
Het was niettemin even raar dat ik besloot te schrijven over Het Bureau van J.J. Voskuil, een roman in zeven delen met in totaal vijfduizend pagina’s dundruk, waarvan het laatste deel alweer twintig jaar geleden verscheen. En dat alom voornamelijk juichend werd besproken.
Het werk – ik had bijna gezegd: opus – is overduidelijk autobiografisch en ik denk dat Voskuil het materiaal voor dit enorme monument ontleend heeft aan al die dertig jaar lang in een dagboek bijgehouden minutieuze details uit de carrière van zijn alter ego Maarten Koning. En als de inhoud daarvan niet neer zou komen op een vernietigende afrekening, dan had hij die dagboeken beter voor zich kunnen houden.
Het Vrije Volk
Van veel romans is het maar gissen in hoeverre ze autobiografisch zijn, maar dat geldt niet voor Het Bureau. Achteraf hebben mensen die met Voskuil hebben gewerkt op het Meertens Instituut gedetailleerde ‘Wie is Wie’-lijsten samengesteld en gepubliceerd. Zelfs stuit je op details die ook voor buitenstaanders op Voskuils leven terug te voeren zijn. Bijvoorbeeld over Maarten Konings’ vader, Klaas (Voskuil), roemrucht en verguisd als hoofdredacteur van het socialistisch dagblad Het Vrije Volk, die na zijn pensionering, aldus Koning, nog dagelijks een hoofdredactioneel commentaar schreef en dat na lezing en goedkeuring verscheurde en weggooide.
Het Bureau was een instituut dat van staatswege werd ingesteld in de jaren dertig, toen de zogenaamde ‘volkscultuur’ een tijdlang zeer in de schijnwerpers stond. Maarten Koning heeft geen affiniteit met het onderwerp (dat ook slecht gedefinieerd was en dat ook lange tijd bleef) maar hij moet toch de kost verdienen, solliciteert en wordt aangenomen. Onder protest van zijn vrouw Nicolien, die het nut van het hebben van een baan niet ziet en vindt dat een mens zowel links als asociaal behoort te zijn. De volstrekt absurde discussies over dit onderwerp tussen Maarten en Nicolien horen tot de kostelijkste passages uit de roman.
Kinnesinne
Koning vindt dat hele instituut eigenlijk niks, maar dat neemt niet weg dat hij gaandeweg een leidinggevende rol speelt in de wetenschap van de volkscultuur. Dat leidt er ook toe dat hij met steeds meer kinnesinne te maken krijgt en te langen leste zelfs maar ternauwernood een samenzwering tegen hem uit de weg weet te gaan. Met name omdat hij moeilijk te beledigen is.
Hier en daar vertoont het werk (minuscule) trekjes van het werk van Gerard Reve, zoals de omschrijving van de gevoelens die Koning bespringen terwijl van huis naar zijn werk en terug wandelt, of zijn vaak gruwelijke dromen. Intussen groeit Koning vooral buiten het instituut uit tot een autoriteit op het gebied van de volkscultuur zoals hij en een enkele andere collega die beziet. Hij doet dat temidden van het snel groeiende personeelsbestand van Het Bureau, een bont gezelschap van lijntrekkers, klaplopers, intriganten, absolute krankzinnigen, lui die echt nergens verantwoordelijk voor willen zijn, chronische zieken, omhoog likkende en naar beneden trappende sujetten die het achter de elleboog hebben, domkoppen, pompeuze holle vaten en eigendunkelijke types – inderdaad, om met Gerard Reve te spreken: er komt geen normaal mens in voor.
De enkele personen die zijn goedkeuring kunnen wegdragen blijken dan weer tot de normaalste romanfiguren te horen.
Doodlopende intriges
Maarten Koning is ook wel erg te spreken over zichzelf en over zijn eigen visie, al vindt hij dus tegelijk het meeste ‘wetenschappelijke’ werk dat uit zijn schrijfmachine komt geheel en al waardeloos; maar je moet toch wat, om de kost te verdienen.
Intussen spot Voskuil met alle wetten van de klassieke roman. In de zeven delen vind je nergens spanning, en feitelijk ontbreken van de klassieke kenmerken tijd, plaats en handeling de eerste en de laatste. Opvallend vaak zie je een begin van een intrige, die dan weer niet wordt afgemaakt. Kenmerkend is ook de onvermoeibare herhaling, zoals de beschrijving van elke ochtend als Maarten het kantoor betreedt: hij legt zijn tas in de boekenkast, trekt zijn colbertje uit, zet het raam op een kier, neemt de hoes van de schrijfmachine, legt de stapel mappen op zijn bureau naar links en knipt de bureaulamp aan, draait een vel papier met drie of vier doorslagen in de machine en begint te werken. Tussen de middag luncht hij (‘hij eet zijn brood’) en maakt hij een wandeling door de buurt in Amsterdam waar het instituut gevestigd is.
Taalgebruik
Pas in deel 6 neemt de spanning duidelijk toe, de sfeer in het instituut wordt ronduit grimmig en als Maarten met vut is gegaan en zich toch hinderlijk met de gang van zaken blijft bemoeien barst de bom en wordt hij hardhandig buiten de deur gezet.
En dan is er het bij tijd en wijle eigenaardige taalgebruik (en spelling) van de auteur. Hij gaat niet zitten, maar zet zich. Hij draait zich niet om, nee, hij wendt zich, hij heeft het land, hij loopt een trap niet op, nee, hij klimt een trap op. Hij heeft een brief niet ontvangen of gekregen, nee, hij heeft een brief gehad. Hij schrijft millioen, litteratuur.
Als hij in het buitenland op een congres is gaat hij over in de taal van het land, zoals in Duitsland. Maar waarom schrijft hij daar dan de naam van het land Denemarken als Danmark, terwijl het Duitse woord voor dat land Dänemark is?
Eigenaardig allemaal.
En toch, en niettemin.
Ik ben met de lezing van de zeven boeken begonnen op 15 augustus en ik had ze uit op 4 oktober, het saaiste boek dat ik ooit las is een pageturner van jewelste, het was vrijwel onmogelijk om de kloeke delen weg te leggen. Let wel: het gaat om 5000 pagina’s dundruk.
Herkenbaar
En het verandert je leven. Je ziet ineens om je heen allerlei figuren uit het boek; het deed mij ook denken aan mijn eigen ervaringen op kantoor. Ik heb in die kleine twee maanden links en rechts opgemerkt dat bepaalde situaties of gebeurtenissen om me heen zo uit Het Bureau konden komen. Ik kwam al snel tot de conclusie dat dit boek behalve uniek in de wereldliteratuur, ook het standaardwerk is over het Nederlandse kantoorleven in de tweede helft van de twintigste eeuw. Iedereen die kortere of langere tijd als ambtenaar, op kantoor van een bedrijf (of als journalist) heeft gewerkt, zal er van alles in herkennen, van het dagelijks halen van pakjes (karne)melk (en wie dat moet doen) tot het eindeloos vergaderen (met nabespreking), pijproken, koffie drinken, de taart verdelen op verjaardagen en het met vereende krachten redden van in het kantoor verdwaalde hommels en vlinders.
Mocht je aangestoken zijn: het boek is in ruime mate antiquarisch te koop, mijn exemplaar kostte 35 euro.