Een alpinopet als ultiem pantser
Boekbespreking door Sante Brun
Als ik vraag, herinnert u zich Charles C. M. Carlier nog, wat zegt u dan?.
Ik help even: Carlier is hoofdinspecteur bij de Sûreté Nationale in Parijs.
Nog niet? Nou ja, dan maar zijn bijnaam: De Schaduw. Nu toch wel?
Ook niet?
Dat stelt me teleur.
Dan heb je dus geen herinnering aan een van de grootste successen van de Nederlandse literatuur op het gebied van misdaad en straf.
Nou goed. Hans van der Kallen uit Leeuwarden dan, trouwens al bijna 54 jaar dood? Ook al niet echt.
Havank dan?
Als je het nou nog niet weet, dan ga rustig iets lezen van Dan Brown of zo, want dan heb je een Nederlandse schrijver van politieromans met De Schaduw in de hoofdrol volledig gemist, dertig titels op zijn naam waarvan er bij zijn overlijden al zes miljoen waren verkocht. Na Havanks overlijden stortten zich nog enkele schrijvers op de succesvolle formule zoals Piter Terpstra en Thomas Ross, maar uiteindelijk verdween De Schaduw.
Ik moet een aantal van die boeken in de jaren vijftig hebben gelezen, titels als Het raadsel van de drie gestalten en Het spookslot aan de Loire of Drie dartele doodgravers en Vier Vreemde Vrienden staan me nog in het geheugen gegrift.
Alweer een aantal jaren geleden kocht ik antiquarisch een stuk of acht van de boeken maar pas dezer dagen kwam ik ertoe een ervan ter hand te nemen en te lezen. De keuze viel op Lijk Halfstok. Een Zwart Beertje van uitgeverij A.W. Bruna, met op de omslag een oudoom van Nijntje, althans een zwart sigaarrokend mannetje met de vereenvoudigde gestalte die het handelsmerk was van Dick Bruna, voordat hij zijn gouden slag sloeg met het konijn.
De datum waarop het boek verscheen is nogal onzeker. Op de website van Havank staat 1955 vermeld, op de Wikipediapagina 1948 en mijn uitgave vermeldt het jaartal 1980.
En om maar meteen met de deur in huis te vallen: het boekje viel me niet mee.
De Schaduw beleeft rond de Veertiende Juli een avontuur waarin een enorme schat aan juwelen, gestolen uit een Mexicaanse kathedraal een centrale rol speelt, mitsgaders de dieven, enige domme gendarmen etc. Het verhaal blijft verrassend en enigszins spannend doordat allerlei figuren opduiken die verschillende elkaar uitsluitende rollen spelen in het verhaal, De Schaduw zelf verdoet veel tijd met wijn, sigaren, sigaretten, whisky en cognac; de onfeilbare rechercheur heeft op cruciale momenten een blackout, of hij ziet iets essentieels over het hoofd, zodat hij weer eens bewusteloos wordt gemept en zich geregeld bevindt in een volstrekt hopeloze en uitzichtloze toestand, waaruit hij zich dan ternauwernood weet te redden dankzij zijn alpinopet die een met staal gepantserde binnenzijde heeft, afgedekt met kurk. Voor je het weet zit hij weer in zijn Daimler met een mooie vrouw naast zich, onderweg naar zijn villa aan de Riviera waar de wijn, de sigaren en wat goede vrienden wachten.
Van der Kallen heeft teveel P.G. Wodehouse gelezen, zoveel lijkt me duidelijk, compleet met Bertie Wooster, al heeft De Schaduw geen butler Jeeves die alles voor hem opvangt. Dat doet zijn alpinopet. Ook de erotische werken van Paul Rodenko zijn hem niet ontgaan. Havank neemt een en andermaal de gelegenheid te baat om een behoorlijke portie eruditie ten toon te spreiden, met name met citaten uit de Bijbel. Heel vermakelijk is ook dat hij geregeld op zoek moet naar een telefooncel: mobiele telefoons bestonden uiteraard nog niet.
Ik vond het hier en daar warrig geschreven. En die pompeuze opscheppersstijl was in 1948 misschien heel leuk, maar intussen weten we hoe het beter kan.