Mijn opstelschrift
laderend in mijn opstelschrift, eindigend in januari 1953, duik ik niet alleen terug in mijn geest van toen, maar uiteraard ook in die van de vervlogen tijd. Mijn leraar Nederlands aan het Onze Lieve Vrouwelyceum (nu kortweg OLV) in Breda was H. G. de Bont, Henk, maar dat dachten we toen niet eens. Hij lás onze opstellen en dat bleek uit zijn met rode inkt geplaatste opmerkingen. Kritisch, maar vaak ook bemoedigend: ‘Je kunt schrijven, maar…’
De Bont schreef als meer docenten aan het lyceum, ook een lesboek dat je moest aanschaffen: Inleiding tot de taalkunst. Zo geweldig was hun salaris nu ook weer niet. Dit even terzijde.
Toch leuk om dat schriftje nog eens te analyseren; ik realiseer me dat ik dat eigenlijk voor het eerst doe. Wat me direct opvalt is de ontwikkeling van mijn handschrift. Vanzelfsprekend gebruikten we toen de vulpen. De balpen (ballpoint) was verboden omdat men waarschijnlijk terecht dacht, dat die tot slordigheid en vlekken zou leiden. Dat handschrift was aanvankelijk ‘liggend’; blokschrift werd toen alleen op ‘modernere’ lagere scholen, zoals die van ‘t Nut, onderwezen. Ik experimenteerde er op het lyceum mee en uiteindelijk ben ik permanent ‘rechtop’ gaan schrijven, omdat ik dat duidelijker vond.
De titels van de opstellen waren door de leraar opgegeven. Dat leid ik af uit een NB in het schrift. Zodoende: Morgenstemming, Herfst over Brabant, Het Vrije Kwartier, In de wachtkamer van de dokter, Oorlog vroeger en nu…
Maak er maar es wat van. Nou dat deden we. Niet zonder de wijsneuzigheid van de puber in een toen nog wel heel erg eng wereldje. Een boekbespreking betreft een streekroman van de Vlaamse schrijver Ernest Claes – van opkomende schrijvers als Reve (De Avonden, 1947!) en Hella Haasse – hadden we geen weet. Ook De Bont greep, herinner ik me, terug naar rijmelarijen als die van Manna de Wijs – Mouton (‘t Snoepwinkeltje). Tja, het was natuurlijk nadrukkelijk een katholieke school in Brabant. Niettemin een goeie, met een jaarlijkse opvoering van een klassiek toneelstuk als Antigone van Sophocles door de leerlingen in schouwburg Concordia.
En we waren romantisch, ook in onze gedachten over meisjes. Bij een vrije opdracht schreef ik mijn versie van de ‘legende van de Duivelsbrug’. Hoe archaïsch. En eindeloos heb ik met mijn klasgenoot Rudolf van de Poel zitten napraten over de film Romeo en Julia (1954) en de toen 20-jarige titelvertolkster Susan Shentall *), die we het mooiste meisje van de wereld vonden.
Dwaal ik af? Eigenlijk niet, want dit associeer ik allemaal met dat opstelschrift.
*) Was a student when discovered by director Renato Castellani in a London pub and cast as Juliet because of her “pale sweet skin and honey-blonde hair”. After her appearance in “Romeo and Juliet” she never acted on screen again. Died in 1996. Source: www.imdb.com
Nog een verhaaltje over een van mijn leraren? P. C. Pouleyn