De winkelier van toen
De media puilen uit van berichten en verhalen over het verdwijnen van winkels en de leegloop van stadscentra. Het wordt er niet gezelliger op constateert onder anderen Jos Kessels in het ED over de situatie in Eindhoven, al ziet hij het ‘over de kop gaan’ van winkels als ‘iets van alle tijden’.
In wat kleinere gemeenschappen, waar iedereen iedereen kende, was de winkelier niet alleen de leverancier van laten we zeggen de dagelijkse behoeften. Hij had ook een ‘sociale’ rol, zij het in zowel positieve als negatieve zin. In het verkeer met de klanten fungeerde hij/zij als plaatselijk nieuwsblad, kletsmajoor om van het geroddel nog maar te zwijgen.
In zijn toneelstuk De Jonge Jan, voert Herman Heijermans als getuige voor een onderzoeksrechter een kruidenier op, Nicolaas Post, die geacht wordt alles te weten van zijn klanten, in dit geval zeker, omdat de persoon over wie hij wordt ondervraagd zijn overbuurman is.
Als steeds bij Heijermans, gaat bij ‘De Jonge Jan’ om een ‘maatschappijkritisch’ drama, waarin bij voorbeeld de (vermeende) klassenjustitie rond 1900 op de hak wordt genomen. In het zesde toneel verschijnt (‘As ik zo vrij mag weze?’) kruidenier Post. Deze scene is een regelrechte satire op het wezen van de alles wetende winkelier. Anderen noemen hem dan ook ‘een schobbejak’.
Lees dit fragment van ‘De Jonge Jan’, beluister desgewenst het bijbehorende audiobestand en je krijgt een indringend, humoristisch beeld van de sociale omstandigheden rond de voorlaatste eeuwwisseling. Een kruidenier die voortdurend ongevraagd ‘zo waarlijk hellepe mij god almachtig’ roept en niet vergeet te vermelden dat hij wel eens de zwarte haartjes van de poes van de bak met rijst blaast.