‘In De Jonge Jan’ door Herman Heijermans (4)
In De Jonge Jan
Vierde toneel
Officier – schrijver
– Biesen
BIESEN:
Tot uw orders, meneer.
OFFICIER:
Biesen, je weet positief dat Ansing Arend geschreeuwd heeft dat ‘r mensen in ’t brandend huis konden zijn?
BIESEN:
Positief meneer. ‘k Heb ‘m met geweld motten weerhouen.
OFFICIER:
En de kachel is niet gesprongen?
BIESEN:
Nee meneer, geen sprake van. ‘k Hei ‘r ’n zegel op geleid.
OFFICIER:
Uitstekend. Dan moet ik nog twee dingen weten. In de eerste plaats: was een van de raampennen krom of recht?
BIESEN:
De rechter raampen is krom, meneer.
OFFICIER:
Dat kan niet Biesen. Ansing zegt dat-ie krom was…Jan, dat-ie ‘m ’n paar dagen vroeger recht had geslagen.
BIESEN:
De pen is zo krom as me duim, meneer. ‘k Weet ’t secuur, want we hebben geprobeerd of ’n kind door ’t raam kon klauteren. En dat kón.
OFFICIER:
En de huissleutel, is die terecht?
BIESEN:
Nog niet meneer. ‘r Wordt onder toezicht van Woutersen, de veldwachter, in de rommel benejen gezocht. Gister en eergister kon ’t daar niet omdat de boel nog te broeierig was. ‘k Heb ’n paar stukken half verkoolde plank laten uitzagen, met smerige oliesporen, meneer.
OFFICIER:
Heel goed. Op de kromme raampen leg je beslag en als de sleutel gevonden wordt, moet-ie dadelijk gedeponeerd worden.
BIESEN:
Tot uw orders, meneer. Af.
OFFICIER:
Herbergier Putten!