Een vroege herinnering
Peter Stiekema
oals de meeste mensen die mijn stukjes lezen al weten, woon ik sinds 1 september in een landelijke omgeving, misschien zelfs wel een landerige omgeving, de Voerstreek in België. Iets ten zuiden van het Zuid-Limburgse grensplaatsje Slenaken. Heel rustig in de heuvels met her en der bos en veel landbouwgronden (nog wel!). In mijn tuin wemelt het van de vogels, in allerlei soorten en maten, die ik bijvoer, met zaden en vetbollen.
Zondag reed ik per auto tussen de bomen van mijn vrij steile oprit naar beneden, toen ik zag hoe een roofvogel, vermoedelijk een valk, een merel te pakken nam. Het dier zat rustig te pikken en werd totaal verrast. Seconden later vloog de valk weg met zijn buit, een nabijgelegen bosje in.
Het was de tweede keer dat ik met eigen ogen (niet andermans, uiteraard) van dichtbij zag hoe een roofvogel een merel greep. De eerste keer was in februari 1956. Ik was toen vier jaar en vijf maanden, om precies te zijn. Wij woonden toen aan de Koning Lodewijklaan in Apeldoorn, een laan die eindigt bij de Gedenknaald, niet ver van Paleis Het Loo.
De winter van 1956 was heel koud. Hij begon eind januari en duurde de hele maand februari. ’s Nachts vroor het regelmatig meer dan 20 graden. Het was zo koud dat het suikerwater op mijn nachtkastje, tegen het nachtelijke hoesten, tot een klomp ijs bevroor. Er lag wel een halve meter sneeuw. Naast ons woonde een oud-tante met haar gezin, bij wie ik vaak op bezoek kwam. Het huis lag een meter of tien van het onze, aan een soort steegje dat naar een garage leidde. Daar was een voederplaatsje voor vogels vrij gemaakt, die het die winter zwaar hadden te verduren. Op de bewuste dag zat er een merel druk te eten. Toen ik naar buiten keek, viel er ineens iets groots uit de lucht, die zich op de merel stortte. Vol woede en verdriet rende ik naar buiten, maar ik was al te laat. De rover was met zijn buit weggevlogen.
Dat beeld is me mijn hele leven bijgebleven. Ik kon het ook weer oproepen, toen ik zondag op de oprit naar beneden reed. Ook die merel had geen schijn van kans en de valk stond natuurlijk in zijn recht, dat van de sterkste. Hij had ook honger. Maar toch maakte hetzelfde gevoel zich van mij meester als in 1956. Dat van grote machteloosheid en kille woede.