Wat een psychose kan aanrichten – Lize Spit
Boekbespreking door Sante Brun
e ‘truc’ waarmee Lize Spit haar nieuwe roman Ik ben er niet ongemeen spannend maakt, is eigenlijk heel eenvoudig: net als in Het Smelt weet ze – soms schijnbaar onnozel babbelend – de spanning op te voeren tot laatste twee pagina’s van het boek. In het geval van Ik ben er niet, een pil van bijna 600 bladzijden, doet ze dat door eenvoudigweg het laatste hoofdstuk op een (overigens wel heel geraffineerde manier) in stukjes te knippen en af te wisselen met de hoofdstukken die de verzameltitel wat vooraf ging zouden kunnen krijgen.
Sommige critici hebben wel gezegd dat het boek wel wat minder omvangrijk had kunnen zijn, maar daar ben ik niet mee eens. Het minutieuze uitpluizen van de eigen en andermans karaktertrekken (en van andermans navel) vormt een essentieel onderdeel van het boek.
Het eerste deel van het feitelijke slothoofdstuk is meteen ook het begin van het boek en we zien meteen ook dat de tijd die in dat slothoofdstuk zal verstrijken elf minuten zal zijn. Het zijn de minuten die Leo nodig zal hebben om van de baby- en zwangerschapswinkel in het centrum van Brussel waar ze werkt in totale paniek per fiets naar huis te komen, waar ze haar vriend Simon, grafisch ontwerper, verwacht aan te treffen in een situatie waarvan ze eigenlijk geen kennis wil nemen, maar ze móet.
Ze moet het omdat het hele boek vooral over twee dingen gaat: enerzijds de depressie en de psychose waarin Simon plotseling vanaf 5 mei 2018 verkeert (het is inmiddels de tweede helft van februari 2019), anderzijds de rol die Leo in de ontwikkeling van dat ziektebeeld speelt, of denkt te spelen of gespeeld te hebben. Met name tijdens de elf minuten durende fietstocht speelt het verschrikkelijk op, haar eigen schuldgevoelens voor dingen die ze de laatste tijd heeft gedaan of nagelaten, haar machteloosheid bij het hanteren van het gedrag van Simon, haar gierende angst voor wat ze thuis denkt aan te treffen, waarbij haar levendige fantasie haar ook al niet opvrolijkt.
Daarnaast is er de medische kant; Leo schetst een ontnuchterend beeld van de min of meer falende zorg die Simon krijgt, men probeert maar wat met collecties pillen, probeer die pil nog eens, bouw die pil maar af etc. Leo registreert steeds de veranderingen in het gedrag van Simon – ten goede en/of ten kwade, die al die wijzigingen veroorzaken. Alles getuigt van weinig begrip bij de deskundigen van wat een mens beweegt die geteisterd wordt door een hersenaandoening als die van Simon. En Leo kan jn haar hulpeloosheid alleen maar van Simon blijven houden, al is ze ook bang voor hem.
Voor Simon is het vooral zijn vermoeden dat Coen, zijn compagnon en Lotte, zijn vrouw, tevens beste vriendin en collega van Leo, een stiekem spel spelen om hem te gronde te richten. Maar is dat ook echt waar? Spit laat dat enigszins in het midden. Ik merk trouwens dat ik erg veel ongenoemd moet laten om niets van het op zich eenvoudige, maar ingenieus uitgevoerde plot te verraden.
Hoewel het verhaal in het boek zich uitstrekt over een periode van ongeveer tien maanden – maar het essentiële hoofdstuk in elf minuten – drong zich toch een vergelijking op, namelijk met Kwaadschiks van A.F.Th. Van der Heijden, een roman die zich afspeelt in één dag en zelfs gedeeltelijk gebaseerd is op waargebeurde (en ook in het boek genoemde) feiten. Ik bedoel dus geen plagiaat of zelfs maar epigonisme; ik wil slechts zeggen dat het boek van Spit net zo’n razend voortjakkerend verhaal is, een echte pageturner. Ze laat nauwelijks details ongenoemd, en komt soms uit de hoek met originele en/of diepzinnige opmerkingen en observaties. Ik noem er één: ‘De straatverlichting knipte plots uit, het was altijd wonderlijk als je dat zag gebeuren, de hoofdprijs van een loting waaraan je niet bewust had deelgenomen.’
Ook in mijn stukje over Het Smelt heb ik gewag gemaakt van het taalgebruik van Spit. Ze is een moderne Vlaamse en dus wijkt haar Nederlands, vaak qua woordkeus, soms ook in zinsbouw, af van wat we hier in Nederland gewend zijn. Bijna had ik gezegd: maar dat Vlaams sluit wel mooi aan bij het verhaal, maar dat is natuurlijk onzin. In België spreken en schrijven ze Nederlands met een (licht) Vlaams accent, daar houden we het op.
De titel van het boek Ik ben er niet is natuurlijk de eerste zin in veel automatische antwoordapparaten; het verhaal zou trouwens geheel anders geluid hebben als het internet in het algemeen en de mobiele telefoon in het bijzonder niet hadden bestaan. Die titel is bovendien ook nog voor tweeërlei uitleg vatbaar, net als destijds die van Het smelt.