De 20 grote talen of: leer geen Vietnamees
Boekbespreking door Sante Brun
il je een taal leren? Doe maar Duits, of Frans, of Spaans. Of, ook een idee: Engels. Als je ze alle vier leert kun je je verstaanbaar maken voor een groot derde van de wereldbevolking. Natuurlijk zou je het ook kunnen proberen met Mandarijn, Hindi-Urdu, Japans of Javaans. Of Vietnamees. Je bent dan meteen over de helft van de wereldbevolking, maar tegen de tijd dat je je in die talen verstaanbaar kunt maken zul je merken dat je al een tijdje dood bent. Of al jaren op de gesloten afdeling van een psychiatrische kliniek zit.
Dat is de veilige conclusie die je kunt trekken na het lezen van het boek Babel, van de taaljournalist Gaston Dorren.
Het boek bevat een beschrijving van de twintig ‘grootste’ talen van de wereld, en ‘grootste’ in de betekenis van het aantal moedertaal- en tweedetaalsprekers. En, het zal weinigen verwonderen, de meeste sprekers van enkele van de ‘grootste’ talen wonen in Azië, met name in China, India, Pakistan, Indonesië en Japan. De Amerika’s worden min of meer gebroederlijk verdeeld door Engels, Spaans en Portugees, waarbij die laatste taal in Brazilië veel meer sprekers telt dan het moederland Portugal.
Dorren, die beroepshalve natuurlijk nogal wat kennis van vreemde talen heeft, vatte ooit het plan op de ‘kleinste’ van de twintig Babeltalen te gaan leren, namelijk het Vietnamees, dat, voornamelijk in Vietnam, ongeveer 85 miljoen sprekers telt. Hij reisde ervoor, na uitgebreide voorbereiding, naar Hanoi en meldde zich bij een particuliere lerares. Hij gaf het uiteindelijk op: Vietnamees valt niet te leren.
Vietnamees – Tieng Viet, geschreven in Latijns schrift, maar dan met een heleboel diakritische tekens, die ik niet op mijn toetsenbord heb – is een van de vele toontalen, dat wil zeggen dat woorden hun betekenis krijgen door de juiste toonhoogte van de uitspraak. De schrijfwijze geeft wel aan hoe de uitspraak moet luiden, maar het woord ‘di’ betekent ‘gaan’, maar kan bij verkeerde uitspraak ook ‘balzak, mishandelen’ of ‘prostitué’ betekenen.
‘Niet te leren’ is ook de eerste gedachte bij het lezen van de problemen voor de Europese taalstudent van het Chinees, Japans en Koreaans. Je stuit op het van buiten leren van duizenden karakters, of het onderscheiden van een vrouwen- en een neutrale taal, het gebruik van verwarrende ideofonen en twee soorten schrift, door elkaar gebruikt. Ik kreeg door Babel nog meer bewondering voor Ruben Terlou respectievelijk Paulien Cornelisse. Interessant is ook dat het Koreaans een isolaat is, dat wil zeggen: een taal die geen enkel aantoonbaar familielid in de talenfamilie heeft.
Dorren beschrijft van elk van de twintig talen niet alleen allerlei interessante feitjes: ik doe een greep: Turks in de huidige bestaat pas zo’n honderd jaar, Hindi en Urdu zijn vrijwel helemaal dezelfde talen, de twee namen hebben een politieke ontstaansgeschiedenis. Hij grijpt het onderwerp ook aan om in beknopte, maar meestal zeer heldere en vaak ook humoristische vorm bepaalde taalkundige eigenaardigheden van de besproken taal te beschrijven, en als het te pas komt ook van kleinere talen. Ook toont hij verscheidene keren aan dat bepaalde trekjes van sommige talen, die de Nederlandse lezer eigenaardig zullen voorkomen, in andere talen ook voorkomen, zelfs in het Nederlands en het Limburgs van Dorren zelf.
Ook de meest voor de hand liggende taal, het Engels, heeft in de beschrijving van Dorren iets heel exotisch met zijn vaak onbegrijpelijk ingewikklelde grammatica, zijn rare schrijfwijzen en zijn enorme schat aan idiomatische uitdrukkingen.
Ondanks de strikte indeling van het boek leest het toch lekker weg, mede door de losse schrijftrant, die van elk hoofdstuk een spannende vertelling maakt.
Ik heb er, als taalliefhebber, in ieder geval volop van genoten. Ik noem het zonder aarzelen het ideale taalboek, dat enorm inzicht verschaft in dat eigenaardige verschijnsel dat de mensen met elkaar delen: de taal.
Voorpagina hhBest