Niets geleerd van ‘Im Westen Nichts Neues’
Boekbespreking door Sante Brun
et was Wapenstilstandsdag, honderd jaar na dato en ik dacht: laat ik nou eindelijk eens Im Westen Nichts Neues van Erich Maria Remarque lezen. Ik had het niet in huis, maar geen nood: in 2014, bij het ‘eeuwfeest’ van het begin van de Eerste Wereldoorlog had de firma Kiepenheuer & Witsch in Keulen, een linksige uitgeverij die bijvoorbeeld ook Heinrich Böll uitgaf, een nieuwe uitgave verzorgd en er zelfs in augustus 2018 een nieuwe druk, de elfde, van laten verschijnen.
Im Westen Nichts Neues heeft voor mij vele jaren een achteraf nogal onbegrijpelijke onbereikbaarheid gehad, ik weet niet precies hoezo. Misschien omdat ik er vooral aan dacht dat ‘t het definitieve verhaal over de Eerste Wereldoorlog was en ik liever Engels las dan Duits… |
Ik beperk me maar tot Barbara Tuchman: The Guns of August, August 1914, The Zimmermann Telegram, en eigenlijk ook The Proud Tower, over de eerste vijftien jaar van de vorige eeuw, die de aanloop vormden naar WOI. En als je er de smaak eenmaal van te pakken hebt, doe dan ook nog maar even The March of Folly bij, waaruit je kunt leren dat de mensen gek zijn en het nooit meer goed komt. Nou je toch bezig bent: lees Farewell the Trumpets van James Morris, het derde deel van de geschiedenis van het Brits Imperium, dat reikt tot 1918 en waaruit je het ‘gung ho’ begrijpt waarmee zoveel Britse jongelui zich vrijwillig naar het front spoedden om daar vrijwel meteen te sneuvelen.
Maar dit allemaal min of meer terzijde.
Erich Maria Remarque was, negentien jaar oud, op 12 juni 1917 als dienstplichtige Duitser naar het westelijk front in Vlaanderen gestuurd. Op 31 juli raakte hij tijdens de derde slag om Ieper door artillerievuur gewond aan zijn been, zijn arm en hals, waarmee na precies 49 dagen zijn frontervaring ten einde kwam. Al in 1917 werkte hij aan een boek over zijn frontervaringen, of althans: aan de frontervaringen van soldaat Paul Bäumer en zijn groep ‘vrienden’.
Het door KiWi onlangs herdrukte boek kwam pas in 1929 van de persen en werd in honderdduizenden exemplaren verkocht. Het was bepaald niet het boek dat ik las: de toenmalige uitgeverij vond de plastische beschrijvingen van verminkingen en de (toch nogal verholen) kritiek op de oorlog in het algemeen, het Duitse initiatief daartoe en de bijbehorende behandeling – noem het rustig mishandeling – die de Duitse soldaten ten deel viel, te gortig geformuleerd en redigeerde het boek in die zin, trouwens met toestemming van Remarque. Veel van het geschrapte staat wel in de meest recente druk.
De nazi’s vonden het optreden van de eerste uitgever duidelijk nog te zachtzinnig en organiseerden vanaf 1933 verbrandingen van het boek en verbanning van de schrijver. Hij overleed in 1970, schrijver van een oeuvre dat altijd in de schaduw is blijven staan van Im Westen Nichts Neues.
Ik ontleen veel van boven weergegeven informatie aan het laatste deel van het boek, dat uitvoerig de ontstaansgeschiedenis ervan weergeeft. (Dat zou met meer boeken moeten gebeuren.)
Eigenlijk is het boek de beschrijving van het wedervaren van een groep jongelui in een oorlog waarvan de zin – indien voorhanden – hen volledig ontgaat. Het had een onderhoudende avonturenroman kunnen zijn als niet alle ‘avonturiers’ een voor een, meestal onder gruwelijke omstandigheden, waren gesneuveld, inclusief Bäumer.
Wat de soldaten doen is proberen zo goed mogelijk aan het eten te blijven. Ze plagen elkaar de hele dag. Verder kaarten en drinken ze als er al iets te drinken valt, proberen zich te drukken, roddelen onder elkaar over hun domme ‘Vorgesetzten’ en laten zich vervolgens zonder veel tegenstribbelen naar het front commanderen.
Maar dat relaas wordt doorspekt door verhalen over kapotgeschoten gezichten, gruwelijke amputaties, om jongens die aan hun verwondingen sterven terwijl ze om hun moeder roepen, een gewonde collega’s die ze twee dagen lang om hulp horen schreeuwen in het niemandsland tussen de frontlinies – maar ze kunnen hem niet vinden (ze kunnen alleen ’s nachts zoeken) en hopen maar dat het geschreeuw gauw zal eindigen met de dood van de arme klootzak daar in de modder.
Bäumer komt éénmaal rechtstreeks in contact met ‘de vijand’; hij ligt in een bomkrater als een Franse (of Waalse) soldaat zwaar gewond boven op hem valt. Hij realiseert zich: het is hij of ik, en schiet de man van dichtbij in de hals. Het duurt nog een hele poos voor de man sterft, Bäumer durft nauwelijks in diens portefeuille te kijken…
En dan zijn er ook de mannen die letterlijk hun longen uitbraken door gifgasaanvallen, waar ook paarden het slachtoffer van worden.
Daartussendoor lange perioden waarin weinig gebeurt – of ook wel: ze ontmoeten een stel meisjes die hen op ondubbelzinnige wijze uitnodigen voor een vrolijke avond…
Het verschrikkelijkste is de periode van enkele weken verlof die Bäumer thuis doorbrengt, voortdurend in de schaduw van de gedachte dat hij weer terug zal moeten naar die hel met die ononderbroken ondertoon van bulderende kanonnen, de Engelse tanks die alles op hun weg, inclusief mensen, fijnmalen, de krankzinnige legerarts die per se van elke gewonde de schedel wil lichten en zijn moeder die stervende is en die hij niet levend terug zal zien.
Inderdaad, de totale zinloosheid van de oorlog, zonder dat Remarque dat uitdrukkelijk onder woorden brengt: zijn beschrijvingen van de taferelen aan het front leiden de lezer vanzelf tot die conclusie. Die wij sindsdien natuurlijk allemaal wel getrokken hebben. WOI was de laatste ‘frische fröhliche Krieg’ en die aantoonde dat er niets fris of fröhlich aan was, ja misschien voor de keizer en de generaals, toen er nog successen werden geboekt, en die zich nooit aan het front vertoonden.
Remarques boek in al zijn simpelheid de echte aanklacht die velen erin hebben gezien.
En het heeft niets geholpen. Er is in Nederland weer een politicus die zich laat ontvallen dat hij, voor hij aan een relatie begint ‘een oorlog moet winnen’, want oorlog tussen de volkeren is ‘de natuurlijke toestand’.
Proost. En Erich Maria Remarque is ook alweer bijna vijftig jaar dood.