Een grinnekende koster
Aangespoord door het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) ga ik hier nog wat mededelingen doen over Johan van der Heijden, van 1921 tot 1971 (vijftig jaar!) koster van de Sint-Laurentiuskerk in Ginneken. Aanleiding is een opmerking mijnerzijds bij het onderwerp priestertje spelen. Van der Heijden wàs de Laurentiuskerk, daar konden elkaar opvolgende pastoors niets aan veranderen.
Toen die kerk van architect Joseph Cuypers in 1977 driekwart eeuw bestond, verscheen er een alleraardigst boekske, getiteld Grinneken in Ginneken. Wat een wonder, vrijwel alle informatie over de parochie is ontleend aan een interview met Van der Heijden. En als grinniken ergens op van toepassing is, dan wel op deze koster, die bij zijn aantreden in 1921 zijn collega’s in het bisdom Breda verbaasde met de mededeling: ‘een van mijn voorwaarden was, dat ik jaarlijks een week met vakantie mocht’. Dat was tot dat moment ondenkbaar.
Wat ik verder vertel komt niet uit het boekje; het zijn eigen waarnemingen tijdens het vrolijke roomse leven of het komt uit de eerste hand.
Van der Heijden haalde ‘s zondags tijdens de mis persoonlijk ‘de centen’ op in het middenschip van de kerk – de banken, die goeddeels waren verpacht aan de notabele gelovigen des dorps. Zijn zuster en zijn broer ‘deden’ de zijbeuken, respectievelijk aan de vrouwen- en de mannenkant. De stoelen daar (die voor de preek altijd werden omgedraaid) namen van voor naar achter in kwaliteit af.
Dat collecteren was kennelijk voor Van der Heijden een wekelijks hoogtepunt in zijn kostersbestaan. Dat kon je aan hem zien, als hij na de preek met een scheef glimlachje de sacristie verliet, de dikke geldbuidel achter de pols. Tijdens zijn rondgang placht hij sommige parochianen iets toe te fluisteren. ‘Flauwekul,’ zei mijn vader en hij reageerde dan ook ‘n keer met de woorden: ‘Van der Heyden, als je de volgende week weer een mop vertelt, dan geef ik een klap onder die zak dat de centen door de kerk vliegen.’ Waarop de koster, de week daarop: ‘Ge zijt er toe in staat, smeerlap.’
In de vastentijd (de veertig dagen voor Pasen, zeg ik er voor de volledigheid maar bij) waren de heiligenbeelden en retabels in de kerk altijd afgedekt met paarse doeken, om de aandacht van de gelovigen niet af te leiden van het Lijden van de Heer. Op een cruciaal moment in de Goede Week – ik weet niet meer precies op welke dag – mochten die doeken eraf. Van der Heijden, toch al rond de vijftig, maakte daarvoor dan een lenige sprong op het altaar! Mijn ouders noemden dat changement de décor à vue (decorwisseling bij open doek).
Vindingrijk was Johan van der Heijden ook. Toen midden in de oorlog de luidklokken door de Duitsers uit de toren werden gehaald om tot kogels te worden omgesmolten, zocht de koster zijn heil bij een lasbedrijf en sjouwde een grote zuurstoffles naar de klokkenkamer, via een akelig smal laddertje naar de viering van de hoofdtoren. Zo konden de Ginnekenaren blijven horen hoe laat het was.
Dit verhaal is ook opgenomen door de website Wierook, wijwater, worstenbrood