De pastafabriek als geschiedenis in een notendop
Boekbespreking door Sante Brun
ls de Piemontezen nu ook al pasta kunnen maken, dan kunnen wij wel ophouden.’ Een uitspraak van een Napolitaanse pastamaakster, ergens na de Tweede Wereldoorlog, die een interessant licht werpt op de geschiedenis van Italië van het midden van de negentiende eeuw tot heden. De achtergrond van de opmerking: het Zuiden van Italië en in het bijzonder de regio van Napels zag in 1860 weinig in de ‘Eenheid van Italië’. Ze hadden een koning, een Bourbon, die ze niet geweldig vonden, maar het was wel hún koning, dus die hoefde niet weg. Maar ja, toen kwam Garibaldi, aangestuurd door de Piemontezen en voor ze het wisten waren de Napolitanen onderdeel van de Italiaanse eenheidsstaat met aan het hoofd een koning uit het verre Piemonte.
De uitspraak komt uit een boek dat al enige tijd geleden uitkwam en dat ik net pas gelezen heb. Ik heb het al lang in huis, ik ben er ook al jaren geleden aan begonnen, maar ik werd afgeschrikt door de ellenlange beschrijving in het begin van de productie in huisvlijt van pasta, die, naar mij nu gebleken is, een belangrijk deel van het héle boek beslaat.
De Pastakoningin
Maar aan de andere kant, er is een Nederlandse vertaling van verschenen (‘De Pastakoningin’) en er is een film van gemaakt met in de hoofdrol de onvermijdelijke Sofia Loren, dus er moest iets mee zijn.
Ik heb het over het boek Francesca e Nunziata van Maria Orsini Natale, uit 1995.
Een merkwaardig geval, eigenlijk. De ruggengraat is een familiegeschiedenis, over een familie die in een gehucht op een berg bij Napels in een schuurtje thuis pasta maakt voor de mensen in de buurt maar kans ziet een grote fabriek op te zetten, steeds meer machines te kopen en uiteindelijk over de gehele wereld haar pasta te verkopen en daar puissant rijk van te worden.
Het is de kleindochter van de oprichter van het bedrijf, Francesca, die met haar zakelijk instinct, haar vakkennis en haar doorzettingsvermogen kans ziet het bedrijf, inmiddels naar haar echtgenoot Montorsi geheten, op de stoten in de vaart der volkeren – intussen zelf het deeg knedend.
Als bruidsschat kiest ze een pastamachine
Uit een soort van liefdadigheidsgevoel haalt de familie in een weeshuis een meisje van een jaar of acht op, Nunziata, dat geadopteerd, maar nooit helemaal volwaardig lid van de familie wordt, eerder is ze een goedkope werkkracht. Zij wordt, als ze negentien jaar is, verliefd op en zwanger van een van haar ‘broers’ maar het ‘standsverschil’ maakt een huwelijk onmogelijk en ze wordt uitgehuwelijkt aan een man die toevallig een vrouw zoekt.
Francesca vraagt haar wat ze als bruidsschat wil, een juweel of zo, maar ze kiest twee pastamachines waarmee ze een eind verderop haar eigen bedrijfje begint. De rest bewaren we maar even, ik kan nog zeggen dat Nunziata ruim haar ‘moeder’ Francesca overleeft, die voor haar dood zo ongeveer aan de bedelstaf raakte door de spilzucht van haar familie. Nunziata wordt, op haar beurt, bijna het slachtoffer van een inhalige schoondochter, maar op het laatste moment, kort voor haar dood in 1940, nog verhaal weet te halen.
Dat is zo ongeveer het verhaal, dat verder een mengsel is van soapachtige scènes – beschrijvingen van japonnen, van grote bals, van uitzetten, van tafelschikkingen, van binnenhuisarchitectuur en dergelijke. En tevens een soort handboek pasta maken, met beschrijving van de juiste graansoorten, van de juiste werkwijzen, van de juiste manier om te allen tijde de pasta precies goed te kunnen drogen en verpakken, en zo voort.
Daarnaast is er ook veel aandacht voor Napolitaanse folklore, tradities en gebruiken. Niet te vergeten het Napolitaanse type katholicisme met spoken, geesten en duivels – de altijd nadrukkelijk aanwezige vulkaan Vesuvius barst een keer uit, de lavastroom wordt tegengehouden door… een eerbiedwaardig Mariabeeld.
De schrijfster maakt van de gelegenheid gebruik de krachtige vrouwen in het verhaal te bejubelen, en de slappelingen, rokkenjagers, dronkaards en gokkers van mannen aan de kaak te stellen. Gemakshalve is het een roman genoemd, maar dan moet je dat begrip wel behoorlijk oprekken – Maria Orsini Natale is ook een beetje een praatzieke mevrouw die geen maat weet te houden.
Niettemin is het een onderhoudend boek dat in zijn ietwat babbelzieke argeloosheid – met hier en daar een venijnige politiek getinte opmerking – een verrassend doorkijkje biedt in een van de vele regionale culturen in het Italië tussen 1860 en 1940.