Carmiggelt, léés die man
Boekbespreking door Sante Brun
p 1 januari 1960 trad ik in dienst van De Gelderlander in Nijmegen en mijn eerste daad (ik neem aan de volgende dag) was het nemen van een abonnement op de Volkskrant, Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, De Telegraaf.
En Het Parool – die krant vrijwel uitsluitend om één dagelijks verschijnend artikel, rechts bovenaan op pagina 3, ondertekend door Kronkel – iedereen wist toen dat dat een pseudoniem was van Simon Carmiggelt.
Enkele maanden later kwam ik toevallig terecht in een café aan de Nijmeegse Hertogstraat en dronk er aan de bar een biertje. Daar zat ook een ietwat tragische jongeman, die – ik herinner me het nu niet precies – een onhoudbaar standpunt verdedigde tegenover de kastelein, die er niet veel mee op had.
Ik had toen al zoveel Kronkels gelezen dat ik meteen zag dat er een stukje in zat. In mijn worsteling om dat inderdaad ook te schrijven begreep ik dat het niet zo eenvoudig was als het er bij Carmiggelt uitzag. Uiteindelijk schreef ik het toch, illustrator Lex van Voorst maakte een treffende tekening bij en die zaterdag stond het in de krant. Gewoon, als een leuk stukje in de weekendbijlage, en naar de mode van die tijd zonder ondertekening.
Juist op tijd voor de kerstcadeautijd 2017 viel mijn ogen op een uitgave uit 2013, getiteld ‘Carmiggelt gedundrukt’, inderdaad op dun papier, in de vorm van ongeveer een derde krantenkolom. Het boekje kreeg ik dus met Kerstmis en ik las het vanmorgen uit – ruim 300 stukjes op 307 pagina’s. Welke criteria hebben gespeeld bij de keuze wordt niet geopenbaard, maar ik moest wel steeds denken aan de myriade aan columnisten die de dag- en weekbladen vandaag de dag onveilig maken.
Toen Carmiggelt nog schreef werden zijn stukjes, bij mijn weten, geen columns genoemd. Columns stonden in Amerikaanse kranten, met aan het hoofd Walter Lippmann, maar diens stukjes zijn meer wat wij tegenwoordig ‘opiniestuk’ zouden noemen, of gewoon ‘commentaar’ of ‘hoofdartikel’. In de tijd van Carmiggelt (voor de Tweede Wereldoorlog, bedoel ik) gingen de hoofdredactionele commentaren meestal over Chateaubriand en Daladier, en Hindenburg. Na de oorlog wilde een hoofdredacteur in Enschede nog wel eens China voor de laatste keer waarschuwen, in zijn hoofdredactioneel commentaar, maar bij mijn weten waagde geen enkele Nederlandse hoofdredacteur het in de jaren dertig van de vorige eeuw om Hitler voor de laatste of zelfs voor de eerste keer te waarschuwen, doodsbenauwd als ze, naar later zonneklaar bleek terecht, waren voor de gevolgen.
Stukjes als die van Carmiggelt heetten cursiefjes, naar het lettertype waar ze uit gezet plachten te worden. Op journalistenlessen die ik een tijdje volgde aan de toenmalige Gemeente Universiteit van Amsterdam heette het keurig ook entrefilet, in ieder geval nooit column. Engelse woorden waren destijds uiteraard ook verboden in de krant, zoveel als mogelijk.
Bij het lezen van Carmiggelt gedundrukt was ik mij voortdurend bewust dat dit boekje wellicht de laatste bundeling van stukjes van Carmiggelt zou kunnen zijn – na de enkele honderden bundels die tijdens zijn leven en kort daarna merendeels met veel succes werden verkocht. Ik lees op Wikipedia dat Carmiggelt er 8800 geschreven had, toen hij in 1987, 74 jaar oud, overleed.
Stukjes als deze, bij Carmiggelt jarenlang ook nog gemonteerd op een nogal strak stramien, zijn typisch iets dat je gedoseerd moet genieten. Als je er enkele tientallen achter elkaar leest zie je dat stramien steeds concreter voor je, en dat wordt hinderlijk – hoewel het in de latere stukjes en met name die gaan over de oorlogsjaren, toen Carmiggelt in het verzet zat, veel losser werd gehanteerd.
Het recept is trouwens betrekkelijk eenvoudig. Je wandelt door een stad, bij voorkeur een met enige reuring, zoals Amsterdam of Den Haag, en je legt je oor te luisteren. Bij Carmiggelt draaide dat vaak uit op luisteren naar wat er in een café werd gezegd, want hij was zelf nogal een innemer, zacht gezegd. Het resultaat was een stoet botte en vooral hulpeloze of hopeloze dronkaards en bazige of onredelijk onderdanige vrouwen in duistere en vooral rokerige etablissementen van drankgebruik. De zin ‘hij was zo’n noodlottige Amsterdammer die heel goed weet dat zwijgen goed is, maar graag genoegen neemt met zilver’ zal mij niet gauw uit het hoofd gaan.
Gedoseerd genieten, zei ik dus, en vijftig stuks per dag valt daar niet onder. Ik had bijna willen constateren, dat cursiefjes, entrefiletjes of, toe maar, columns bundelen geen goed idee is. Er gebeurt te veel in. Het is of je steeds slokken neemt uit de siroopfles, zonder te verdunnen, bedoel ik.
Maar met Carmiggelt gedundrukt gebeurde iets eigenaardigs: natuurlijk bekroop mij dat gevoel van ‘overvoering’, maar dat ebde allengs weg en ik raakte steeds meer in een zekere vérvoering door het gulzig lezen over de inmiddels vrijwel geheel verdwenen wereld van het Amsterdam van tussen 1945 en 1970 (en ook nog wel later, maar toen doken er al veel te moderne dingen op, zoals televisie) waarin Carmiggelt ronddoolde. Je raakt opnieuw verslaafd aan de man die van zijn verslaving zijn beroep had gemaakt, zal ik maar zeggen.
Voor zover ik weet is er maar één columnist die, niet in elke column, maar wel vaak de ‘Kronkelmethode’ toepast, en dat is uiteraard Sylvia Witteman. Behalve dat haar schrijfselen meteen ook tonen hoezeer de samenleving is veranderd sinds het verscheiden van Carmiggelt, nu iets meer dan dertig jaar geleden, zijn ook de reacties uit het publiek onthutsend anders. Op vrijwel elk stukje krijgt ze een flinke emmer uitwerpselen over zich uitgestort – Carmiggelt daarentegen was niet meer of niet minder dan een volksheld, vooral toen hij, ingeleid door de enorm bij zijn door drank en sigaretten geteisterde, verdrietige gezicht passende saxofoon die In A Sentimental Mood speelde, op de televisie Kronkels voorlas.
Hij kreeg voor zijn oeuvre de PC Hooft-prijs – Witteman komt hooguit nog wel eens in de PC Hooftstraat om er de patsers aan de kaak te stellen. En voor haar zit er wellicht ook geen koninklijke onderscheiding in. Hetgeen haar, neem ik aan, aan de reet zal roesten. Daarmee is ze dan wel weer zelf een gestalte uit de eindeloze reeks door Carmiggelt beschreven mensen. Een stoet van dwergen, zoals een van zijn bundels heet.
Na het lezen van Carmiggelt gedundrukt moet ik me trouwens nog eens goed beraden. Ergens op een server in Californië staan 3500 cursiefjes of entrefilets of columns, door mij bij voorkeur ‘stukkies’ genaamd, van mijn hand, gewoon openbaar en voor iedereen te lezen.
Doe maar niet. Lees Carmiggelt.
Dat ‘Léés die man’ slaat op de toenmalige slagzin van Het Parool: ‘Léés die krant’.
De kranten konden er toen wat van. Zo had je langs de spoorlijn, in de buurt van Amsterdam CS een reclamebord: ‘Gun u De Tijd’ (het toenmalige, eerbiedwaardige roomse dagblad). Het Algemeen Handelsblad, in een alweer ver verleden samengesmolten met de – niet het – nrc, immers DE Nieuwe Rotterdamsche Courant, plaatste naast ‘Gun u De Tijd’ een bord met: ‘Om het Algemeen Handelsblad te lezen’.