Hoe een Brabantse pastoor zijn kudde probeerde te beschermen tegen de ‘verderfelijke stad’
Princenhage (met stoomtram) omstreeks 1920. Foto Princenhaags Museum.
Annexatieperikelen rond Breda duurden meer dan veertig jaar
Vijf en zeventig jaar geleden, middenin in Wereldoorlog 2, annexeerde Breda ‘eindelijk’ onder meer Ginneken en Princenhage; de strijd had meer dan veertig jaar geduurd, want de eerste poging tot gebiedsuitbreiding van de in 1870 van haar wallen ontdane stad geschiedde in 1899. Voor de oorlog waren de annexaties al zo goed als in kannen en kruiken, maar de stad is lang aangewreven dat ze ‘van de bezetting heeft geprofiteerd.’
Tegenwoordig mijdt men het woord annexatie en probeert men minstens de schijn op te houden van een democratisch proces, waarin randgemeenten ‘keuzes’ worden gelaten en ook de bevolking zijn zegje mag doen (regio Eindhoven anno nu). In de eerste helft van de vorige eeuw ging het daarentegen hard tegen hard, waarbij partijen zoveel mogelijk probeerden niet het achterste van hun tong te laten zien.
Rond Breda was het vooral de florerende gemeente Ginneken en Bavel onder leiding van burgemeester jhr. mr. Theodoor Serraris, die zich tot het uiterste tegen de annexatie heeft verzet. (In 1945 probeerde Serraris nog vergeefs, met een beroep op koningin Wilhelmina, de overval van Breda in de tijd dat zij in Londen in ballingschao verkeerde, terug te draaien.)
‘Geheel vertrouwelijk’
Nee, dan de stad. ‘Wat een afschuwelijke toestanden: wat een ongeloof: heele buurten die naar geen kerk of kluis meer gaan. Wat een zedenbederf: onwettige samenwoningen, ontijdige verkeeringen en alle ellendige gevolgen, ook vooral vruchtafdrijvingen, enz.: volop, volop.’
Volk van slaven
Als met zweepslagen gaat de Princenhaagse zielenherder tegen Breda te keer. Hij wijst op ‘ontevredenheid met de bestaande orde, ‘n socialistische, communistische gezindheid tegen de Regering en de Koningin’. En ‘alles wordt verteerd aan snoepen, en drank en last but not least aan de rampzalige bioscopen, en aan de modes’.
De ‘arbeidzame, spaarzame, onschuldige, gelukkige bevolking van Princenhage, die nog voor een groot gedeelte een vrije, onafhankelijke boeren- en hoveniersstand zijn,’ zou volgens pastoor Bouman gemaakt worden ‘tot een volk van slaven, van grootendeels fabrieksarbeiders’.
En dan volgt de climax in de brief van de pastoor aan de commissaris, in het herdenkingsboekje weergegeven in kapitalen: Dat omvormingsproces (…) wordt door niets zozeer bevorderd als door annexaties.
Vandaar dat de Princenhaagse pastoor ‘Uwe Excellentie’ toewenst dat de goede God diens verstand zal verlichten, opdat hij zijn invloed zal aanwenden om de annexatie van het dorp te voorkomen. Was getekend ‘van Uwe Excellentie de onderdanige dienaar in J.Chr. A Bouman’.
Zoals gezegd, de annexatie zou nog ‘n jaar of twintig uitblijven, maar dat was niet dankzij een pastoor of een Commissaris der Koningin.
De pastoor ondertekent zijn brief aan de CdK volgens genoemd boek met de voorletter A., terwijl zijn voorletters volgens Princenhaagse bronnen P.A. waren.