Een kostelijke erfenis van het kolonialisme
Boekbespreking door Sante Brun
Jullie hebben vaak en vooral tegenwoordig nogal wat te mekkeren over Engeland, maar twee dingen moet je ze toch nageven, nee drie: ze hebben er een handje van de lelijkste vrouwen uit het land tot minister-president te kiezen, ze maken de meest schitterende televisieprogramma’s; en het derde aspect is het wonderlijkste van allemaal. Ze hadden ooit het grootste koloniale rijk uit de geschiedenis, en ze voerden er een bruut en afzichtelijk racistisch regime, wellicht op België na het ergste van allemaal – maar niettemin lieten ze in veel van de landen die ze overheersten en uitbuitten hun cultuur en vooral hun taal na.
Met als gevolg dat een land als India – veruit het grootste deel van het voormalige Empire – een volwassen Engelstalige literatuur heeft waarvan de schrijvers nog altijd met het grootste gemak hun stijl vinden in die van het oude ‘moederland’.
En intussen mag in ‘onze’ grootste voormalige kolonie de Nederlandstalige Indonesische literatuur geen naam hebben en is feitelijk al helemaal doodgebloed, nu er ook geen Indonesiërs meer zijn die het Nederlands zodanig beheersen dat ze er een boek in zouden kunnen schrijven dat je tot de literatuur zou kunnen rekenen.
Nee, dan de Indiase literatuur. Ik heb de afgelopen twintig, dertig jaar, daartoe aangezet door Salman Rushdie en door mijn collega’s Emile Hollman en Benti Banach, op enige schaal kennis genomen van de actuele Indiase literatuur, die heel vaak bestaat uit boeken waarin de koloniale tijd, de smartelijke ‘partitie’ van het land maar ook het verdere verleden een belangrijke rol spelen.
Een en ander leidde ertoe dat ik van één schrijver vrijwel alle boeken heb gelezen: Amitav Ghosh.
Het hoogtepunt tot nu toe van diens oeuvre is ongetwijfeld de Ibis-trilogie (het schip de Ibis speelt er een rol in) waarin Ghosh opkomst en ondergang beschrijft van de opiumhandel onder leiding van de Britse Oost-Indische Compagnie in de loop van de negentiende eeuw: Sea of Poppies, River of Smoke en Flood of Fire.
Het meest fascinerende boek vond en vind ik The Hungry Tide met daarin een onnavolgbare beschrijving van het leven in een enorm moerasgebied in oostelijk India, de Sundarbans. Voor beginnende lezers kan ik Circle of Reason aanbevelen, dat is destijds een ‘sprookjesboek voor volwassenen’ noemde. Zoek ev en op die titels op deze pagina.
Intussen schreef Ghosh nog een aantal andere boeken, waarvan ik deze week The Glass Palace las.
Het boek begint met de afzetting en deportatie van de laatste koning van Burma, Thebaw, die in 1885 vanuit Mandalay samen met zijn familie werd overgebracht naar een dorp aan de westkust van India. De Engelsen hadden dat goed gezien, toen zij Burma in dat jaar bezetten wegens zijn rijkdom aan onder andere teakhout – zonder de koning zou het volk weerloos blijken.
Het boek vertelt vervolgens, in strikt historische volgorde, de geschiedenis van met name Rajkumar, een doodarm in Mandalay opgedoken Indiaas ketelbinkie, en zijn afstammelingen. Rajkumar weet zich tot enorme rijkdom op te werken, eerst door de handel in teakhout in Burma, later vervangen door de rubberteelt in Malakka.
Een van zijn familieleden is Arjun (niet toevallig de naam van een mythische krijger) die carrière maakt in het Brits-Indische leger. Veel figuren die in het boek opduiken zijn voorbeelden van mensen die zich hebben laten verleiden in dienst van de bezetter te treden, ook toen er al een onafhankelijkheidsbeweging in India was. Ondanks dat ze vaak gewantrouwd werden of rechtstreeks vernederd, voor koelie uitgescholden, buitengesloten uit sjieke clubs en dergelijke.
Het zou me veel te ver voeren om het hele verhaal kort samen te vatten. Strikt genomen is het boek eerder een geschiedenis van Burma in de vorige eeuw. Misschien is het wel nuttig op te merken dat Ghosh heel uitdrukkelijk opmerkt geen personen te beschrijven die werkelijk hebben bestaan, op een enkeling na zoals de koning.
Maar dan begint de Tweede Wereldoorlog. Rajkumar, inmiddels in de vijftig, woont in Rangoon (Burma), Arjuns bataljon is inmiddels gelegerd op het schiereiland van Malakka en daar uitgebreid met Indiase rubberarbeiders, Tamils die India nog nooit gezien hebben – en dan wordt het december 1941 en valt het Japanse leger, geheel onverwachts, vrijwel gelijk met Pearl Harbour, het schiereiland en Rangoon aan.
En dan ineens realiseren de Indiase soldaten in het bataljon zich, dat ze nu tegen Japan moeten vechten; terwijl ze van dat land wellicht zouden kunnen verwachten dat het India onafhankelijk kan laten worden, in ieder geval eerder dan de Britten het van plan zijn. Met massale desertie als gevolg.
Het is een schitterend en af en toe adembenemend verhaal vol bruut geweld en onbeschaamd (ook onderling) racisme maar ook vol van liefde en familietrouw en heimwee naar het vaderland. Het boek eindigt in 1997 met de dood van een van de laatste telgen van het geslacht van Rajkumar. De roman werd uitgegeven in het jaar 2000.
Dat laatste deel van het boek is trouwens het minst interessante. Het is een ietwat warrige opsomming, kennelijk bedoeld om de geschiedenis helemaal rond te maken. Ghosh heeft duidelijk een voorkeur voor de mer ‘romantische’ kant van het verhaal.
Die ‘romantische’ kant confronteert je wel met de kern van kolonialisme en racisme zoals de Britten het normaal vonden, zij, de heersers van de wereld.
Maar dan wel zoals bezien vanuit Mandalay, Rangoon, Calcutta, Bombay en nog een aantal andere plaatsen.
Hadden wij maar zulke schrijvers over Batavia, Soerabaja, Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Timor en Flores…