De taal van Montalbano
De verkoopster van de boekhandel van Sellerio in Mondello (badplaatsje bij Palermo) doet de schrijver van onderstaand artikel (een onthullend verhaal over Italië en het Italiaans) persoonlijk uitgeleide na een voor hem financieel destraseus uitgevallen bezoek in mei 2005.
Sante Brun
p 6 september van dit jaar is de Italiaanse toneelregisseur en schrijver Andrea Camilleri negentig jaar geworden. Om te beginnen was ik op die datum niet in de gelegenheid om aan dat heugelijke feit aandacht te besteden, omdat ik er in de bijna twintig jaar dat ik vrijwel alles lees dat de goede man produceert steeds heb gedacht dat hij op 8 december jarig was.
Al vaker heb ik aandacht aan Camilleri besteed – hij heeft in Italië inmiddels een ongelooflijke cultstatus bereikt, zijn zelfgemaakte Siciliaanse dialect heeft zelfs al op diverse plaatsen zijn opwachting gemaakt in het ‘algemeen beschaafd Italiaans’. Dat, voor zover ik weet, niet bestaat.
Om het geheugen nog eens op te frissen: Camilleri is vooral bekend als de schrijver van gialli, politieromans met als hoofdrolvertolker commissarisSalvo Montalbano. Die achternaam is trouwens ontleend aan de naam van een Spaanse detectiveschrijver. Montalbano werkt in de niet bestaande plaats Vigata, waarin de kenners onmiddellijk Camilleri’s geboorteplaats Porto Empedocle herkennen, een plaats aan de Zuidkust van Sicilië, vlak bij Agrigento, de plaats die in de boeken van Camilleri figureert als Montelusa. Wie de naar Camilleri’s boeken gemaakte tv-serie bekijkt zal tevergeefs zoeken naar beelden uit die twee plaatsen, want het meeste is opgenomen in enkele van de beroemde baroksteden in Zuid-Oost-Sicilië, zoals Ragusa, Scicli en Donnafugata.
Naast de verhalen over de eigenzinnige politiecommissaris heeft Camilleri een groot aantal andere boeken geproduceerd, de laatste jaren soms wel drie paar jaar; enkele zeer informatieve gaan over de aard van de maffia, enkele romans heeft hij gesitueerd in Rome of Milaan. De fraaiste boeken vind ik de sprookjesachtige historiserende romans zoalsLa presa di Macallè – hoe in Camilleri’s jeugd de fascistische verovering van het toenmalige Abessinië zich voltrok – Il rè di Girgenti – een sprookjesachtig verhaal over een opstand in Agrigento – Girgenti is de Siciliaanse naam voor die stad – en La Stagione della Caccia, de meest scabreuze van het stel, waarin de Siciliaanse adel eens duchtig te kakken wordt gezet. En dan noem ik maar enkele van die boeken, er zijn er zeker tien meer, ik zou ze eens moeten tellen.
Allemaal al eens te berde gebracht. Ik heb de indruk dat de stroom boeken een beetje afneemt – vind je het gek – maar op een bibliografie die ik op internet vond staat nog een lange reeks onderwerpen die Camilleri nog eens ter hand denkt te nemen.
Dat ik er nu weer eens over begin heeft als aanleiding een boekje dat ik van vakantie meebracht dat heet La lingua batte dove il dente duole: letterlijk de tong wrijft de tand die zeer doet, maar lingua betekent in dit geval natuurlijk ook taal en de taal is het onderwerp van dat boekje dat de letterlijke weergave is van een gesprek tussen Camilleri en een linguïst genaamdTullio de Mauro. Voor de echte taalliefhebber bevat dat boekje veel smakelijke brokjes wetenswaardigheden.
Smakelijke brokjes
Ik noem er een paar: de Amerikaanse legerleiding had in 1943 de gedachte opgevat om de invasietroepen op Sicilië voor een groot deel te laten bestaan uit soldaten van Siciliaanse afkomst. Of dat een goed idee was is nog altijd een twistpunt, omdat die soldaten natuurlijk net degenen waren die geen groot probleem zagen in samenwerking met de maffia of er in ieder geval wel voor gevoelig waren. Interessanter vond ik, dat uit de discussie tussen Camilleri en De Mauro blijkt dat de autochtone Sicilianen moeite hadden met het Siciliaans van de Amerikaanse soldaten: het klonk ze nogal ouderwets in de oren en ook het accent droeg niet bij aan verstaanbaarheid.
Dan: wie Italië bezoekt, merkt al gauw dat de meeste mensen zeker onderling, maar ook tegen buitenstaanders, gewoon dialect spreken. Uit het gesprek van Camilleri en De Mauro leren we dat het besef van de Italiaanse taal en zelfs van het Italiaan zijn pas goed tot de bevolking doordrong toen de televisie werd geïntroduceerd. Een van de hoofdstukken van het boekje heet dan ook Wij waren Italianen zonder het te weten. Via de televisie leerde het gros van de Italianen dat ze kennelijk een andere taal sprake dan de tv – in Basilicata waren de tv-kijkers er zelfs vast van overtuigd dat de bekende talkshow host en quizmasterMike Bongiorno Spaans sprak – wellicht had ook hij, geboren als hij was in New York, een licht Amerikaans accent.
Zelf heb ik wel eens een poging gedaan stukken van Camilleri te vertalen, maar had daarbij altijd het probleem dat in die vertaling het dialect verloren zou gaan. Uit het hier besproken boekje maak ik op dat het zelfgemaakte Siciliaans van Camilleri’s boeken in feite de taal is die bij hem thuis in Porto Empedocle werd gesproken – een mengsel van Siciliaans en Italiaans. Hij compliceert dat geregeld door ook passages in het dialect van de ‘hogere standen’ dan wel van boeren en vissers te hanteren.
Onvertaalbaar
Over de vertaling in andere talen zegt Camilleri dat hij min of meer eist dat een poging wordt gedaan het dialect onbeschadigd in de vertaling te laten opduiken. Hij geeft althans vertalers die hem om raad vragen dat advies. Mij trof vooral zijn omschrijving van een deel van dat advies: ‘meestal zijn de dialecten uit het zuiden van het land waar de doeltaal wordt gesproken geschikt zijn voor de vertaling.’
Ga er maar eens aan staan. Ik zie Montalbano nog geen Kerkraads of Maastrichts praten.
Ik ben blij dat ik het Siciliaans van Camilleri goed kan lezen, veel Italianen zeggen desgevraagd dat ze daar problemen mee hebben; maar dat verhindert niet dat Camilleri’s boeken in miljoenen exemplaren zijn verkocht.
Aan mij, onder andere. Ik denk nog altijd met genoegen terug aan die keer dat ik La concessione di telefono uit februari 1999 vond in een kleine boekhandel in Portoferraio op het eiland Elba – het bleek het drieëntwintigste boek te zijn dat Camilleri liet verschijnen bij de uitgeverij Sellerio in Palermo. Die in het kielzog van Camilleri’s succes een groot bedrijf werd en inmiddels alleen al in de serie La Memoria meer dan duizend boeken heeft uitgegeven.