Een weekje vakantie voor ‘oorlogskinderen’
et lijkt wel alsof ik hier een actie begin voor kinderen van recent toegestroomde vluchtelingen, maar het gaat om pure nationale geschiedenis. Volkomen vergeten, behalve door de enkelingen die er toen – van 1947 tot 1974 – bij betrokken waren: kinderkampen voor oorlogsslachtoffers
Still –> uit een filmpje van de Stichting Het Vierde Prinsenkind.
De Stichting Het Vierde Prinsenkind stelde zich ten doel, oorlogswezen en kinderen van oorlogsslachtoffers in het algemeen in de zomervakantie, die toen nog de maand augustus besloeg en niet meer, een weekje amusement in de buitenlucht te bezorgen: op kamp!
In 1951 heb ik, zelf nog maar 17 jaar, als leider aan zo’n kamp deelgenomen. Ik weet het jaar nog zo goed, omdat mijn ouders toen 40 jaar getrouwd waren en ik dat familiefeest miste. Gebeurde wel vaker: een broer en een zus trouwden in de zomer van 1945, terwijl ik ‘onderdeel’ was van een kinderuitzending naar Engeland.
Het kinderkamp in het Limburgse Well was voor mij als gast (adspirant) van een voortrekkersstam een vorm van dienstbetoon, waarvan je om echt voortrekker (oudere padvinder) te mogen worden, er een aantal op je lijstje moest hebben. (Andere activiteiten: een sinterklaasactie ten bate van minder bedeelden en het organiseren van filmavonden om de jeugd van de straat te houden.)
In Well was mij samen met een andere Brabander de groep ‘moeilijkste jongens’ toegewezen. Het viel allemaal best mee. De naam van de collega is mij ontschoten maar zijn tactiek allerminst: ‘Wie nou z’n moel niet houdt, krijgt ginne zuurbal!’
Tussen het leiden van de groep door waren er nog corveetaken, zoals het smeren van de boterhammen: margarine erop, het sneetje verticaal houden en de gekleurde hagelslag erlangs gieten.
Karel Jansen, de Bredase districtscommissaris van de verkennerij, was de enige met een auto, nou ja een bordeauxrood vooroorlogs vehikeltje, waarmee hij het drinkwater dagelijks in melkbussen aanvoerde. Wij waren heel Brabant door naar Well gefietst. Onderweg klaagden mijn maten dat ik teveel achterbleef. De oorzaak was een kapotte trapper, die in Bakel door de fietsenmaker werd vervangen. Daarna mopperden ze omdat ik ze los reed…
De fietsenmaker vertelde ons trouwens de nogal flauwe sage van De Boeren van Bakel. (Die wilden de kerk verplaatsen en legden hun petten achter de kerk en begonnen te duwen. Toen ze hun vorderingen controleerden, stelden ze hun succes vast aan de hand van het feit dat de petten weg waren.)
En verder? Voor jongeren van rond de twintig was, nog maar zes jaar na de oorlog, ook nog niet zoveel te beleven. Dus, al was het een werkkamp, het was – vooral ‘s avonds als de kinderen op bed lagen – best leuk. Hoogtepunt: een waterballet bij de pont over de Maas!