Tussen hond en wolf, een kort verhaal
Sante Brun
Het begon – nee het begon niet. Als je allebei werkt bij dezelfde werkgever, dan ontmoet je elkaar eigenlijk niet, het is ook maar het beste om altijd vreemden voor elkaar te blijven. In Duitsland kunnen ze dat goed. Elke ochtend schuiven ze tegenover elkaar aan hun bureaus en al vijfentwintig jaar mompelen ze daarbij: ‘Guten Tag, Herr Haverschmidt’ . Of hoe zo iemand heet. |
Emile Hollman |
Emile was jong, had het cynisme van de jeugd en ik had zijn naam onvoldoende gespeld in de colofon van een project waaraan hij had meegewerkt. Onvoldoende was eigenlijk het woord niet, te genereus was het eerder geweest: ik had hem een n aan het eind van zijn achternaam te veel toebedeeld, en dat had hem misschien beledigd – in die tijd wilde niemand nog geassocieerd worden met iets Duits. Hij was daar boos om. Altijd een veelbelovend begin van een vriendschap of iets dat daarop lijkt.
Maar hem overkwam wat meer jonge collega’s in de loop der jaren overkwam: hij werd gefascineerd door wat bij mij doorging voor ‘persoonlijkheid’. Ik had er graag een gehad, maar mijn hele leven tot nu toe heb ik nodig gehad om een definitie voor het begrip ‘persoonlijkheid’ te vinden, te bedenken – pas daarna zou ik kunnen vaststellen of ik er zelf een had, en daarna nog eens zoveel tijd om te weten te komen wát voor persoonlijkheid ik dan was. Ik schat dat ik 180 jaar moet worden voor ik hier uit ben.
Korte tijd later verliet hij de werkgever om zich te gaan wijden aan het schrijverschap. Een goed idee, want ik weet al lang dat lang verleden van journalistiek schrijven je literaire persoonlijkheid danig in de weg kan zitten.
Hij had een boek klaar, en ik dacht: wie niet? Maar hij bleek het echt klaar te hebben en al een poos rond te sturen aan uitgevers die hem allemaal beleefd bedankten. Mijn vragen naar het boek – ik wilde het lezen, ik was er oprecht nieuwsgierig naar – werden afwijzend beantwoord, het enige dat ik opving was ‘symbolisme’ en ik moest denken aan symbolisten als Ivanov, Bely, Blok uit die duistere tijd vlak voor de Russische revolutie. Nee toch? Wat moet je bovendien met symboliek als je, zoals ik, symboolblind bent?
Nog weer later, veel later, hij had inmiddels twee kinderen en er moest brood op de plank en was hij dus weer opgedoken bij die werkgever, schreef hij een ander boek. Jongens waren ze, maar aardige jongens, dat wilde ik graag schrijven over dat boek. Het ging over een mijnwerkerszoon en diens neef in Zuid-Limburg. Ik schreef er een stukje over, recensie durfde ik het niet te noemen, en er zal vast heel wat symboliek in hebben gezeten die mij ontging, al herinner ik me nu wel de ring die de vader van een van de jongens geneeskracht gaf.
Weer gebeurde er iets ongelukkigs – het boek, dat best naast Joe Speedboot mocht staan, kwam in de boekhandel terecht in het stoffige hoekje waar je de Limburgensia kunt vinden, de geschriften van welwillende amateurschrijvers over hun leven in Limburg ‘waar je wel een boek over zou kunnen schrijven.’ Mijn collega, wiens faam toen vooral gebaseerd was op een column over zijn kinderen, hoorde daar niet tussen. Maar wie begrijpt zoiets?
En toen kwam er een boek dat het raadsel alleen maar vergrootte: een dik, kunstig vormgegeven boek, getiteld Chien et loup, vrijwel geheel gevuld met ruw en grof neergezette tekeningen van een Limburgse kunstenaar die al vele jaren in Frankrijk woont. In het boek vond je ook een reeks korte verhalen, short stories, van de hand van E. Sommige dingen in die stukken begreep ik beter dan de geheel onwetende lezer, maar ik werd vooral getroffen door de rijkdom van de verbeelding, de kracht van de taal van de schrijver, de toegang die hij de lezer verschaft tot een duistere en onheilspellende wereld, waarin ik zijn persoonlijkheid zag opdoemen. Meelevend naast duister, speels en toch somber, scherp observerend en ook, daar is hij weer, cynisch.
Het korte verhaal is een in Nederland verwaarloosd genre, maar ik mag ze graag lezen, veel Amerikanen waagden zich er aan en vonden mij aan hun zijde. E.’s verhaal over Balthazar opent het boek meteen verpletterend. Ik heb Balthazar uiteraard ook gekend, de oude statige kunstkenner die tot zijn verdriet driemaal een nieuw computersysteem op de krant moest leren gebruiken en na zijn vriendelijke afdanking een hersenbloeding kreeg die er, behalve met zijn statigheid, ook met zijn taal en zijn waardigheid vandoor ging. Na een bezoek aan het verpleeghuis waar Balthazar zijn laatste dagen sleet, bekende E. dat hij gedacht had: ‘Zal ik hem maar doodmaken?’Maar de attente lezer begrijpt: daar gaat E.’s verhaal in Chien et Loup niet over.
Twee andere verhalen, Wandelen met Dumitru Mikuzu en Met een fles Paddy’s, met name dat laatste, tekenen E. als een geboren verteller die nog een groot schrijver van korte verhalen kan worden, als hij het al niet is – en hij is pas vijftig.
Ze staan mooi, tussen die woeste tekeningen vol seks en geweld, vol dierlijke lust en bandeloosheid. De verhalen zijn de stille, harmonische plekken in het woedende woud. De plekken waar de harmonie even terugkeert na de chaos van storm en begeerte.
_______
Titel doet me ernstig denken aan ‘Een vrouw tussen hond en wolf’, een Belgisch-Franse film uit de jaren ’70 onder regie van André Delvaux. Met Marie-Christine Barrault en Rutger Hauer.