De tweeëntwintigste (en laatste?) Montalbano
Boekbespreking door Sante Brun
Salvo Montalbano, veruit de meest eigenwijze commissaris van politie uit de politie-literatuur, heeft, als ik me goed herinner, al een paar keer eerder ontslag genomen, dikwijls uit walging over zijn vak en ook over de ontoereikendheid van de politietaak ten opzichte van de Siciliaanse maffia en niet te vergeten de concurrentie: de Carabinieri. Maar daar kwam hij in de loop van hetzelfde boek steeds weer van terug.
De tweeëntwintig Montalbano’s, van Andrea Camilleri en uitgeverij Sellerio in Palermo, in volgorde van verschijnen. Middenin de laatste twee, De Slangenkuil en De Modderpiramide.
De lezer van de tweeëntwintigste Montalbano van Andrea Camilleri – bij leven en welzijn komende december 89 jaar – voelt al een zekere verontrusting opkomen bij deze aflevering, La piramide di fango, de Modderpiramide.
De meeste andere gialli met de commissaris als hoofdrolspeler vertonen minstens één bijna verkeerd aflopende half-onwettige solo-actie van de commissaris van Vigáta, en galante episodes met mooie vrouwen. Ineens is ook de questore Bonetti Alderighi verdwenen, met wie Montalbano steeds in de clinch lag, is er een andere officier van Justitie met wie Montalbano goed overweg kan, en is de knorrige lijkschouwer van de Scientifica – de technische recherche – er niet meer bij.
En dan Livia, de vriendin van Montalbano. Zij woont in Boccadasse bij Genua en in de loop van de serie leek de relatie van Montalbano met haar steeds verder in het slop te raken, mede doordat de commissaris vaak vergeet haar te bellen, van het vliegveld te halen, min of meer vreemdgaat of geplande gezamenlijke vakanties moet afzeggen wegens dringende werkzaamheden. Ditmaal komt er een verzoening tot stand, waarbij een zwerfhondje, Selene, dat door Livia liefdevol in huis is genomen, een rol speelt.
Het verhaal van Il piramide di fango is wel een echte Montalbano, trouwens. Het begint natuurlijk met een lijk, dat gevonden wordt op een bouwplaats – uiteindelijk blijkt het hele verhaal te draaien om een oorlog tussen de maffiosi van Vigáta zelf, de Cuffari en de Sinagra, en de maffia van Trapani – en het gaat om meer moorden, een tatoeage die uitkomst biedt en dertig miljoen euro zwart geld, waarbij Montalbano al zijn ervaring inzet om een grotendeels op giswerk gebaseerd, maar accuraat verhaal op te hangen dat aan het eind helemaal blijkt te kloppen.
En dan maakt Montalbano, telefonerend op de plaats van de succesvolle arrestatie van de uiteraard op sterven liggende maffiaboss, met Livia de afspraak dat hij morgen nog even naar kantoor moet en dan naar Boccadasse vliegt. En op de plaats delict denkt Montalbano aan van alles, maar niet aan telefoneren met zijn vriendin.
En dan leest de verbijsterde lezer de volgende zinnen: ‘De volgende morgen stond hij om zes uur op, pakte zijn koffer in, belde met het commissariaat op luchthaven Punta Raisi en maakte een reservering op de vlucht van elf uur, stapte in de auto, reed naar kantoor, schreef zijn ontslagaanvraag aan Personeelszaken en gaf de brief aan Catarella.’ Hij koopt nog een plastic bot en een knuffel die piept, voor de hond. ‘Dat zal Selene zeker leuk vinden’, dat zijn de laatste woorden van het boek.
Ik heb al eerder prematuur afscheid genomen van een lievelingsschrijver – Philip Roth schreef nog drie boeken na het exemplaar dat ik als zijn laatste beschouwde – en deze week nog van Paul Theroux, die in ieder geval stopt als reisschrijver.
Van Andrea Camilleri komt er in ieder geval nog één boek uit. Ik citeer Wikipedia.it: ‘Ik heb Riccardino ingeleverd bij de uitgever op voorwaarde dat het pas wordt gepubliceerd als mijn alzheimer onomkeerbaar is geworden. Maar intussen zal ik, met mijn wilskracht en vastbeslotenheid nog intact, me blijven vermaken met het bedenken van nieuwe verhalen.’ Dat is een citaat uit een interview met de Palermitaanse editie van La Repubblica van 9 november 2006, een maand voor Camilleri’s 81ste verjaardag.
Er komt dus in ieder geval nog één boek, Riccardino geheten.
Het wordt wel stilletjes om me heen; ik zal met name de eetlust van Montalbano missen en zijn door Camilleri grotendeels eigenhandig gestroomlijnde Siciliaanse dialect.
Dus die laatste zin nog maar eens in dat dialect: ‘L’indomani si susì alle sei, si priparò la baligia, tilefonò al commissariato di Punta Raisi, si fici prenotari un posto per il volo delle unnici, si misi in machina, annò ’n ufficio, scrissi la dimanna di licenza da mannari al pirsonali, la detti a Catarella.’
Aan Catarella ‘di pirsoni pirsonalmenti’, vanzelfsprekend.
Of ben ik nu weer voorbarig?