Als een zeventiende-eeuwse schelmenroman
Boekbepreking door Sante Brun
Een lang verhaal kort maken, daar heeft Donna Tartt nog nooit van gehoord. Dat brengt het risico met zich mee dat de lezer vroegtijdig afhaakt, zoals mij gebeurde bij de lezing van De Kleine Vriend, haar vorige boek, uit 2002. Haar debuut, The Secret History, stamt al van meer dan twintig jaar geleden, te weten uit 1992. Tartt schrijft wel heel dikke boeken, maar gelukkig niet vaker dan eens in de tien jaar.
The Goldfinch is zo beschouwd zelfs een jaar te laat. Tartt is in dat boek enigszins teruggekeerd bij het thema van haar debuut: als je probeert een misdrijf geheim te houden stuit je steeds op nieuwe problemen en het komt uiteindelijk van kwaad tot erger.
Het misdrijf waar het hier om gaat is de diefstal van <- een zeventiende-eeuws schilderijtje, van de betrekkelijk onbekende leerling van Rembrandt, Carel Fabritius, genaamd Het Puttertje. Het vogeltje staat, symbolisch uiteraard, op een stokje en is met een kettinkje aan zijn kooitje gebonden. ‘Je kunt zo vaak proberen weg te komen als je wil, je moet toch altijd terug.’
Feitelijk is het geen diefstal. De dertienjarige Theodore Decker krijgt het in zijn handen gedrukt door een stervende antiekhandelaar. De man is stervende als gevolg van een terroristische bomaanslag op een museum dat duidelijk herkenbaar is als het Metropolitan Museum of Art in Manhattan, waar Theodore op dat moment is met zijn moeder. Hij vindt de stervende man, die Theo al in de gaten had gehouden omdat die samen met een kleindochter het museum bezocht – de kleindochter had Theo’s interesse gewekt – en probeert hem te helpen en daarbij vindt de overdracht van het minieme schilderijtje van Fabritius plaats – het is iets groter dan een A4-tje en speelt niet alleen de titelrol maar ook een alles bepalende rol in het verdere leven van Theodore. Hij krijgt er ook een ring met een adres erbij.
Hij komt het meisje, Pippa, dat de rol krijgt van de grote maar onbereikbare liefde, weer tegen bij de compagnon van Pippa’s overleden grootvader, op het adres van de ring, waar het meisje herstellende is van de bij de ontploffing opgelopen verwondingen.
Het boek is wel een raamvertelling genoemd en bestaat feitelijk uit een aantal min of meer los van elkaar staande verhalen waarin alleen Theo Decker steeds aanwezig is. Net als het schilderijtje – althans, dat denkt Theo.
Het eerste deel is dus de aanslag op het museum en de ingrijpende gevolgen daarvan, waardoor Theo in een steenrijk pleeggezin terechtkomt, waarvan alle leden een min of meer ernstige klap van de molen hebben gehad.
Road movie
Het tweede deel wordt ingeleid door het opduiken van Theo’s vader, een rare sjacheraar die hem meeneemt naar Las Vegas, waar hij woont met zijn vriendin. Dan begint een soort road movie waarin Theodore, daartoe geïnspireerd door een nogal losgeslagen Pools-Oekraïense klasgenoot Boris, iets ouder dan Theo, een aardige maar volstrekt van enige vorm van geweten gespeende knul. Enkele jaren van seks en drugs en rock ’n roll verstrijken in de oersaaie buitenwijk van de woestijnstad, tot de dood van zijn vader Theo ertoe brengt, nog steeds met het schilderijtje op sleeptouw, terug te keren naar New York en zijn intrek te nemen bij de medefirmant van de dode antiekhandelaar, Hobie.
Daar begint het derde deel. Theo leert hoe je oud antiek en nieuw antiek restaureert en/of maakt en vooral, hoe je het voor fikse prijzen aan de man brengt. Het Puttertje bevindt zich intussen in een bewaakte opslag ergens anders in New York.
Het vierde deel speelt zich een jaar of tien later af. Wanneer Theo zich verloofd heeft met een dochter uit het eerder genoemde pleeggezin en zich met zijn gesjacher al aardig in de nesten heeft gewerkt, komt hij toevallig Boris weer tegen.
Crimineel Amterdam
Eigenlijk is dat ook meteen het vijfde deel. Want Boris weet iets meer over Het Puttertje en daarom moeten ze naar Amsterdam, waar Theo en Boris ternauwernood aan de dood ontsnappen tijdens een uit de hand gelopen uitwisseling met een criminele bende. Dit is het deel van het boek dat zo uit een moderne misdaadroman gepikt zou kunnen zijn.
Het zesde en laatste deel wekt de indruk dat het nieuwe leven van Theo, inmiddels tegen de dertig jaar, verder vrij saai zal verstrijken in de antiekhandel.
Alles bijeen tegen de 900 pagina’s die helemaal in schitterend Engels zijn geschreven. Maar wat vooral opvalt, dat is dat Donna Tartt zich voor het schrijven het boek buitengewoon heeft verdiept in de kunsthistorie van de zeventiende eeuw in Nederland, van de fijne kneepjes van de restauratie van antieke meubels, van de geplogenheden van het leven in Las Vegas met drugs en drank en misdaad, van het leven van zeer welvarende chique families van de New Yorkse geldadel.
Waarom uitgerekend dat schilderijtje van Fabritius de titelrol speelt, dat kom je niet te weten, of het moest het handzame formaat zijn.
Misschien bedoelde Tartt de sfeer op te roepen van een zeventiende-eeuwse schelmenroman, en dat zou, details daargelaten, wel eens gelukt kunnen zijn. Ik ben in ieder geval wel te spreken over het feit dat ik, ondanks mijn slechte ervaring met De Kleine Vriend, toch besloten heb het boek te kopen. Het is gewoon een lekker boek, waarvan grote delen zo boeiend zijn dat het moeilijk was het halverwege weg te leggen.