Handboek reisschrijven van Paul Theroux
Boekbespreking door Sante Brun
Niet dat ik gelovig ben (hoewel soms helaas een beetje goedgelovig) maar het heeft iets magisch als je, kort nadat je het nieuwste boek van Paul Theroux over reisschrijven hebt gekocht, The Tao of Travel, ineens Stadsliefde van Adriaan van Dis cadeau krijgt en op de dag dat Redmond O’Hanlon onderwerp van een tv-programma is overweegt over die twee boeken – en de hele reisschrijverij – een stukje te produceren.
Wat is dat, reizen? Theroux stelt er heel strikte voorwaarden aan. Een georganiseerde reis is geen reis. Een vliegreis is geen reis. In een reisgezelschap maak je geen reis, zelfs met zijn tweeën ben je al aan het valsspelen, vooral als je je reisgezelschap niet noemt. Naar wereldberoemde bezienswaardigheden gaan kijken is geen reis. Reizen waarop je onderweg voortdurend in contact staat met het thuisfront zijn geen reizen.
Reizen voeren naar onooglijke lelijke plekken, achteraflanden en dito steden waar je als reiziger plaatsneemt in het lokale armoedige koffiehuis of in je door kakkerlakken gekoloniseerde hotelkamertje om je bevindingen te noteren; tussendoor poog je met de inboorlingen in contact te komen. Je praat niet zelf, je laat hen praten.
Kapotte taxi in de winter
Je reist pas als je te voet bent, met de trein reist, op de fiets gaat. Dat laatste deed Theroux zelf niet, bij mijn weten. (Hij reisde wel per zeekano.) Taxi’s noemt hij in The Tao of Travel niet, maar hij maakte zelf een taxireis die een van de meest spectaculaire verhalen uit de reisliteratuur opleverde: een reis van een plaats in Westelijk China naar Lhasa in Tibet, in de winter, met een krankzinnige chauffeur en een kapotte taxi. In de winter, gelukkig: de hotels waar hij overnachtte lagen onveranderlijk vol uitwerpselen en braaksel maar door de vorst was alles bevroren. en dus reukloos (Riding the Red Rooster, over treinreizen door China waarvoor Theroux Mandarijn leerde spreken.)
Voor de echte lezer van reisliteratuur is The Tao of Travel, op de ietwat pretentieuze titel na, een schatkist, maar die wel omzichtig benaderd moet worden. Theroux rekent zijn collega’s bijvoorbeeld af op geborneerde benadering van lokale mensen en hunne gewoonten, maar ik weet dat hij er zelf ook iets van kan, zie zijn beschrijving van de landen rond de Middellandse Zee inThe Pillars of Hercules; als Theroux dingen beschrijft die de lezer van eigen aanschouwen kent zie je pas, laat ik het zo uitdrukken: hoe moeilijk reisschrijven eigenlijk is. Ook zijn eis: ‘je moet anoniem reizen’ houdt hij zelf niet altijd vol, zieDark Star Safari.
Je zou denken dat Theroux de reisliteratuur wel erg streng beoordeelt, maar gelukkig is dat niet zo. Zo schrijft hij tamelijk breedvoerig over zijn bijna naamgenoot Henry David Thoreau, die nooit verder kwam dan anderhalve kilometer van zijn huis en over andere schrijvers die het land dat ze beschreven niet eens hoefden te bezoeken, omdat het niet bestaat.
Wie veel reisliteratuur leest – en wat heet veel, om te beginnen – zal zien dat Theroux’s keuze nogal willekeurig is, en neem hem dat eens kwalijk, gezien de hoeveel reisliteratuur. Zijn keuze wijkt nogal af van die ik zou maken (sprak hij geborneerd) maar toch: hoe is het mogelijk dat hij Rory Stewart niet noemt, die tussen 2000 en 2002 van Turkije naar Bangladesh liep? Diens boekTussenstations, waarin hij beschrijft hoe hij van Herat naar Kabul liep in Afghanistan, in de winter, met een ouwe hond, is een van de zuiverste voorbeelden van ‘echte’ reisliteratuur, dat aan alle criteria voldoet. Dat geldt ook voor Eric Newby, die hij wel terloops vermeldt, een Londense confectiehandelaar, die enkele van de wonderlijkste reisboeken uit de literatuur heeft geschreven, over fietsen in Ierland in de winter in de stromende regen, (Round Ireland in Low Gear) met een kano de Ganges af varen – de rivier is meestal te ondiep, en dus loopt hij, met zijn vrouw, met de kano op hun hoofden, lángs de rivier – (Slowly down the Ganges) en door Afghanistan lopen naar een berg van zesduizend meter en die ook nog beklimmen zonder enige bergbeklimmerervaring (A Short Walk in the Hindu Kush).
Redmond O’Hanlon
Als ik niet oplet wordt dit ook al een Tao of Travel, maar Redmond O’Hanlon moet toch nog wel even aangeduid worden. Die bereidt (bereidde) zijn reizen zorgvuldig voor maar ging dan toch op de bonnefooi op pad, enkele keren met reisgenoten die er gauw tabak van hadden, want Redmond deed maar wat; beroemd is zijn verhaal van het visje dat nietsvermoedend in zijn penis naar binnen zwom, en hij eet onderweg ook alles dat het ongeluk had, van nature opgebouwd te zijn uit min of meer eetbaar vlees. Als je zijn boeken leest heb je één geruststelling: hij is, hoe onwaarschijnlijk ook, levend thuis gekomen, anders had hij het boek niet kunnen schrijven. Hij zou geknipt zijn geweest voor de reis van Theroux per taxi. Hij doet maar wat en dat blijkt achteraf een reis te zijn geweest.
In zijn vermoedelijk laatste reisboek (hij is 65 jaar) vaart hij als manusje-van-alles mee op een modern vissersschip; hij heeft als voorwaarde gesteld dat hij mee mag tijdens een weekje met windkracht 12, en dat levert een apart boek op waarin Redmond op het heftig slingerende en stampende schip diepzinnige gesprekken voert met de andere vissers over allerlei wonderlijke bewoners van de diepzeeën. En ik meen ook over seks, maar dat zou ik moeten nakijken.