De veertienjarige jongens van Niccolò Ammaniti
Boekbespreking door Sante Brun
De jonge succesvolle Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti krijgt (stel ik me zo voor) een telefoontje van zijn uitgever: ’Hee Niek, je gaat als een trein jongen, de mensen komen al vragen of er geen nieuwe Ammaniti is. Heb je nog wat liggen of kun je snel iets produceren? Hoeft niks groots te zijn, alleen maar iets om aan de gang te blijven.’
En ja hoor, Niccolò loopt al een tijdje met een klein krantenberichtje in zijn portemonnee, en dat luidt: ‘Olivia Cuni, geboren op 25 september 1976 in Milaan, is op 9 januari 2010 overleden aan een overdosis in de bar van het station van Cividale del Friuli. Ze was 33 jaar.’
Dat, gecombineerd met het verhaal over weer een veertienjarige jongen met een wat eigenaardige karakterstructuur, die, met de nodige variaties, in vrijwel alle boeken van Ammaniti een hoofdrol vervult, levert een boekje van ruim honderd pagina’s op, getiteldI(o e te, Ik en jij) dat een fraai staaltje is van de geserreerde vertelkunst waarmee Ammaniti kans ziet ook de meest bizarre gebeurtenissen volkomen plausibel te maken.
Lorenzo is dus veertien, is dol op zijn moeder en zijn oma en ook wel een beetje op zijn vader, maar moet van de rest van de mensheid weinig hebben. Hij vindt voetballen verschrikkelijk, de jongens en meisjes op school boezemen hem alleen maar angst in. Dan leest hij ergens dat er een vliegensoort bestaat die kans heeft gezien te overleven door heel erg op een wesp te gaan lijken. Hij wordt daardoor door de wespen als hun gelijke geaccepteerd. Lorenzo besluit dat hij zo’n vlieg is. Zijn klasgenoten zijn de wespen maar de aansluiting vindt alleen in zijn fantasie plaats. Omdat hij merkt dat zijn ouders zich zorgen maken over de vraag of hij wel ‘normaal’ is, besluit hij thuis te vertellen dat zijn klasgenoten hem hebben uitgenodigd met hen een weekje te gaan skiën.
Ouders helemaal opgetogen, maar Lorenzo bedenkt iets dat je nauwelijks normaal kunt noemen: in de dagen vóór vertrek naar Cortina d’Ampezzo richt hij een bergruimte onder hun appartement in Rome in als verblijfplaats, maakt er een bed, sleept er zijn spelcomputer heen en een heleboel voedsel en frisdranken. Zijn moeder zet hem met zijn skispullen af op de plek waar de groep zal vertrekken, en als ze allemaal weg zijn sluipt hij ongezien terug, de kelder binnen en installeert zich daar voor een week. Met de mobiele telefoon zorgt hij dat zijn moeder hem volkomen normaalopgeborgen weet op de skipiste.
In de kelder krijgt Lorenzo geheel onverwacht bezoek van zijn halfzusje Olivia. Zij is 23 en drugsverslaafd. In de kelder van Lorenzo beleeft zij eencold turkey maar komt daar, dankzij attente verzorging door Lorenzo, heel goed doorheen en belooft verder van drugs af te blijven. Lorenzo’s metamorfose: ineens voelt hij empathie voor een betrekkelijke vreemde.
Het boekjebegint en eindigt in januari 2010 op het stationnetje van Cividale del Friuli, een ietwat troosteloos plaatsje aan de grens met Slovenië, waar Lorenzo, inmiddels 24, gevraagd wordt zijn dode halfzusje te identificeren.
Lorenzo lijkt nogal op de jongen die het moet zien te rooien met zijn knettergekke vader en zijn nog gekkere vrienden uit Come Dio comanda, (Zoals god het beveelt) met de jongen uit Io non ho paura (Ik ben niet bang) die een ernstige misstap van zijn vader tot een oplossing brengt en de jongen uit Ti prendo e ti porto via (Ik haal je op, ik neem je mee) die slechts een uitweg uit zijn neanderthaleromgeving weet te vinden door een zwaar misdrijf toe te geven en daardoor de gelegenheid te krijgen op een tuchtschool een middelbare-schoolopleiding te krijgen.
Daarmee hebben we meteen het gehele oeuvre van Ammaniti tot nu toe ‘behandeld’, op het eerste en het (op een na) laatste boek na.
Het eerste boek (nu nog verkrijgbare) heet Fango, (niet vertaald, Fangobetekent Modder) en bestaat uit een aantal middellange verhalen, waarvan er een, De laatste Oudjaarsdag van de mensheid, een prachtige voorstudie lijkt voor het vorig jaar uitgekomen Che la festa cominci (Laat het feest maar beginnen). In dat verhaal, uit 1999, treden meteen ook alle figuren op die het latere oeuvre van Ammaniti bevolken, de veertienjarige verstandige jongen en de stoet geflipte mafkezen incluis. Op dieOudjaarsdag vertelt Ammaniti over de mensen die een Romeins flatgebouw bewonen en hun voorbereidingen op Nieuwjaar – in de loop van de avond vallen er al een paar doden, maar uiteindelijk ontploft de hele flat. Als geen ander weet Ammaniti zijn aan het absurde grenzende verhalen plausibele beschrijvingen te laten zijn van het moderne Italië. Zoals heel magistraal in Che la festa cominci.
Ik weet niet Io e te in het Nederlands uitkomt. Zo niet, dan vertaal ik het wel even.
________